Te hoog DON-gehalte in deel Vlaams graan
In de graanregio’s zijn er voor de oogst monsters genomen van de aren, om daarmee het DON-gehalte te bepalen. Verspreid over Vlaanderen zijn veertig percelen bemonsterd. Op drie hiervan vallen de uitslagen verkeerd uit: de resultaten zijn boven de toegelaten norm van DON voor menselijke voeding, hetzij direct, hetzij in bijproducten.
Deoxynivalenol
DON is de afkorting voor deoxynivalenol. Dat is een mycotoxine die behoort tot de groep van B-trichothecenen. De stof wordt vooral gevormd door Fusarium-schimmels. In de Europese Unie mag bij granen, meel en bloem voor menselijke consumptie niet meer dan 0,75 milligram DON per kilo voorkomen. Voor dierlijke voeding is dat 8 milligram per kilo.
Volgens het Landbouwcentrum Granen zijn in twee van de drie gevallen de uitslagen te koppelen aan de voorvrucht. Op de twee percelen met de hoogste DON-gehaltes werd vorig jaar maïs geteeld. Ook bij ploegloos werken is het zaak waakzaam te zijn, waarschuwt het Vlaams Landbouwcentrum.
Regen is belangrijke verspreider
Diverse factoren beïnvloeden het voorkomen van Fusarium en de mycotoxinen. Regen vóór, tijdens en na de bloei is veruit de voornaamste factor, meldt het Landbouwcentrum: regen zorgt voor de verspreiding en kieming van de aanwezige sporen. Door regendruppels kunnen de sporen meer dan 1 meter hoogte opspatten. Wind zorgt voor een horizontale verplaatsing.
Vruchtwisseling heeft een grote invloed op de aanwezigheid en de omvang van inoculum: gewasresten van maïs geven Fusarium-schimmels een goede basis voor groei en sporulatie.
Tarwe op tarwe
Ook tarwe op tarwe verhoogt het risico op een groter inoculum. Fusarium-schimmels hebben echter een groot aantal waardplanten. De meeste grassen (windhalm, straatgras, duist, etc.) vallen hieronder.
Ploegen verkleint in flinke mate de aanwezigheid van aarfusarium, zeker in combinatie met een gevoelige voorvrucht, aldus het Vlaamse Landbouwcentrum. Het onderwerken van gewasresten reduceert de sporenvorming.
Grote verschillen tussen rassen
Er bestaan grote verschillen tussen de huidige tarwerassen waar het gaat om de gevoeligheid voor aarfusarium. Geen enkel ras heeft een volledige resistentie.
Bij verhoogd risico op Fusarium-infectie (maïs of tarwe als voorvrucht, niet ploegen of slecht inwerken van gewas- en stoppelresten na maïs of tarwe, gevoelig ras) raadt het Landbouwcentrum aan de aarbehandeling voor Fusarium uit te voeren.
Tekst: Fenneke Wiepkema
Journalist, opgegroeid op een akkerbouwbedrijf. Schreef al voor verschillende landbouwuitgevers over het vakgebied akkerbouw en doet dit sinds 2012 als chef-redacteur akkerbouw bij Agrio. Schrijft en coördineert voor Akkerwijzer.nl, het vakblad Akkerwijzer en de regionale titels van Agrio.
Beeld: Fenneke Wiepkema
Bron: Landbouwcentrum Granen