NVWA onderzoekt vier nieuwe vondsten bruinrotbacterie in pootgoed
Bij het onderzoek zijn in totaal 22 bedrijven betrokken. Deze zijn gevestigd in Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland, Gelderland, Noord-Holland en Zeeland. Stormen die naastgelegen besmet oppervlaktewater verstuiven op percelen lijkt een belangrijke risicobron te zijn. In een enkel geval kan irrigatie van naastgelegen percelen de oorzaak zijn.
Hoe gaat zo’n controle in zijn werk?
Bij een verdenking op een pootaardappelpartij wordt het betreffende bedrijf vastgelegd. De volledige aardappelteelt op het bedrijf en de klonale lijn van de verdachte partij worden in beeld gebracht. Ook wordt gekeken naar risicofactoren zoals watergebruik en machinecontacten. Vervolgens worden alle pootgoedpartijen op het bedrijf bemonsterd. Bij een vermoeden van een besmetting vanuit de klonale lijn worden ook al uitgeleverde zusterpartijen in het onderzoek betrokken en vastgelegd. Uiteindelijk besmet bevonden partijen moeten worden vernietigd.
Wanneer een partij niet besmet is bevonden, maar er toch redenen zijn om aan te nemen dat de partij in contact is geweest met een besmetting, dan wordt de partij ‘waarschijnlijk besmet’ verklaard. De partij raakt dan de pootgoedstatus kwijt. Het traceringsonderzoek moet uitwijzen of het mogelijk en verantwoord is om de teelt op het akkerbouwbedrijf en de daarbij behorende landbouwgrond in het eerste jaar na de besmetting toe te staan.
Meer vondsten bruinrot
Het aantal vondsten van de bruinrotbacterie is dit jaar hoger dan in voorgaande jaren, meldt de NVWA. In de meeste gevallen is een besmetting waarschijnlijk te herleiden naar een contact met oppervlaktewater. Een introductie van de besmetting op een pootgoedpartij kan afgelopen jaren zijn gebeurd en nu pas tot uiting zijn gekomen. Voor pootgoed geldt er daarom een beregeningsverbod vanwege het risico op een besmetting vanuit deze bron.