Gewasbeschermingsmiddelen zijn meest onderzochte chemische stoffen

Tegenwoordig levert een bedrijf dat een toelating wil krijgen voor een middel een digitaal dossier aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Als het op papier aangeleverd zou moeten worden, zou er een bestelbusje nodig zijn om alle ordners in te vervoeren. Henco Bouma van de marketingafdeling van BASF laat een beeld met een vele meters lange rij ordners zien. Volgens zijn collega Bert Westhoff bestaat het pakket uit heel veel vragen en heel veel werk: 200 studies zijn er nodig en 800 belangrijke vragen moeten beantwoord zijn, voor het Ctgb een toelating kan geven.
Bij BASF lopen daarom heel veel specialisten rond: agronomen, chemici, biologen, toxicologen en specialisten op het gebied van toelatingen. Eric Kiers is onder andere in dat laatste werkveld deskundig. Hij ziet dat het voortdurend up-to-date houden van de gegevens ontzettend veel eist van de bedrijven die gewasbeschermingsmiddelen ontwikkelen. „Je kunt niet alleen op gegevens uit oude registraties teruggrijpen, je moet steeds meer vragen beantwoorden. Voldoen aan de laatste stand der wetenschap, noemen ze dat.” Kiers vergelijkt de kans dat een chemische stof een toelating krijgt in de praktijk met de kans dat een voetballende Nederlander in het Nederlands elftal terecht komt.
Van chemische verbinding naar middel
„Een chemische verbinding doet er tien jaar over van eerste screening tot gewasbeschermingsmiddel. Ik zie dat dit traject alleen maar langer wordt. Dat zit vooral vast op de registratie”, zegt Kiers. Als BASF begint met 140.000 chemische stoffen in de eerste screening, zal slechts één (gemiddeld) de finish halen als gewasbeschermingsmiddel.
Een voorbeeld: de eerste screening van potentiële fungiciden gebeurt gerobotiseerd. Op plaatjes met 96 gaatjes waarin een schimmel op groeimedium geënt is test de robot chemische verbindingen. Blijft het medium helder, dan werkt de stof, maar… verderop in het traject zijn nog heel veel momenten, volgens Kiers tot het eind van het traject, waarop het potentiële middel afvalt. Het middel moet namelijk wel specifiek werken. Een middel dat toxisch is voor te veel organismen werkt niet specifiek genoeg. Het is te ‘scherp’.
Afvalrace
Na de eerste screening volgen microtests. De 20.000 overgebleven stoffen worden nader bekeken. Er blijven 1.000 tot 2.000 stoffen over, die naar de kas gaan. Na deze tests in de kas blijven ongeveer 100 stoffen over voor het veldonderzoek, waar slechts één overblijft. Westhoff zegt dat het heel belangrijk is dat een stof voldoende duurwerking heeft, maar tegelijk moet het middel afbreekbaar zijn. Volgens Kiers is onderzoek aan de toxische eigenschappen van een stof heel belangrijk. „Dat begint al vanaf het tweede jaar, want op dit punt vallen veel stoffen af. Eerst kijk je of het middel acuut toxisch is, daarna naar residu in de plant. Wat doet het in water, grond en als laatste chronische tox-studies in dieren, want dat onderzoek is heel duur.”
In alle onderzoeksmomenten tussen de ontwikkeling van het actieve ingrediënt, via formulering, biologische effecten, kas- en veldproeven, afbraakproducten, toxicologie en ecotoxicologie tot de registratie kan een halt toegeroepen worden aan een middel. Kiers: „Overal kan een stopmoment zijn. Als het middel acuut toxisch is, is dat duidelijk, maar er zijn ontzettend veel criteria die reden kunnen zijn te stoppen.”
Lees de komende dagen meer achtergrond over de ontwikkeling van gewasbeschermingsmiddelen op www.akkerwijzer.nl .

Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: BASF