‘Virustoets in nacontrole pootgoed is een dure loterij’
Natuurlijk is hem veel gelegen aan een goede kwaliteit en een goed imago van de Nederlandse pootaardappel. Maar volgens pootgoedteler Gerlof Bergmans zijn de normen voor virus te veel ingestoken op maximale zekerheid voor de afnemer, zonder dat er een duidelijke relatie is met de echte kwaliteit van een partij.
„Partijen worden onterecht gedeclasseerd, puur en alleen omdat er niet een heel nauwkeurige toets is. Dat steekt. Als een partij de veldkeuring heeft doorstaan, zou de normstelling voor de nacontrole best wat meer op de hand van de teler mogen zijn”, vindt Bergmans, die samen met zijn vader 40 hectare pootgoed teelt in Wijnaldum (FR). Naast hun eigen akkerbouwbedrijf koelen en sorteren ze voor derden.
Keuring op virus in twee stappen
De keuring op virus gebeurt in twee stappen. Eerst is er de selectie in het veld, waarbij de keurmeester beoordeelt of een partij uitgangsmateriaal aan de normen voldoet. Omdat niet ieder ras meteen symptomen laat zien, en besmettingen ook nog laat in het seizoen kunnen optreden, volgt in de herfst een nacontrole op basis van een partijmonster. Tot voor kort gebeurde dat met de Elisa-toets, waarbij ogen uit de knollen werden gelepeld en opgekweekt in de kas.
In 2013 verruilde keuringsdienst NAK deze werkwijze voor een PCR-toets, een soort DNA-test. Deze wordt gecombineerd uitgevoerd met de bruin- en ringrotcontrole en hij is sneller en goedkoper. Van elke partij, tot maximaal 6 hectare groot, worden standaard 200 knollen verzameld. Verdeeld in vier porties van 50 knollen wordt op schilmateriaal van de naveleinden een PCR-test losgelaten. Afhankelijk van het aantal positieve uitslagen wordt de partij via een vast schema in klasse verlaagd.
Lees het volledige interview in het vakblad Akker dat zaterdag 23 januari verschijnt