Minder meldingen bijensterfte door gewasbeschermingsmiddelen

De werkgroep ‘Bestuivende insecten en gewasbeschermingsmiddelen en biociden' volgt al 25 jaar de spuitschade bij bijen. In deze werkgroep zitten bijenhouders, overheidsinstanties (NVWA, CTGB) en organisaties uit land- en tuinbouw (Nefyto, DLV Plant. LTO Nederland, Artemis).
Begin jaren negentig veel meldingen
Het viel de werkgroep op dat er vooral begin jaren negentig veel meldingen van spuitschade waren. Zo waren er in de periode 1990 tot 1995 gemiddeld 28,5 meldingen per jaar waarbij jaarlijks gemiddeld 200 volkeren betrokken waren. Soms kon uitgezocht worden om welk middel het ging, als bijvoorbeeld de veroorzaker in beeld was. In de meeste gevallen ging het dan om middelen uit de groep van organofosfaten.
Sinds medio jaren negentig nam het gemiddeld aantal meldingen geleidelijk af, maar er waren wel enkele jaren met veel meldingen. Zo was 1996 een piekjaar met 175 meldingen waarbij 1562 volkeren betrokken waren. In deze gevallen ging het om bespuitingen met dimethoaat, parathion en parathion-methyl voor bestrijding van bladluizen op aardappelen. Andere piekjaren waren de jaren 2001 en 2003. In 2003 ging het weer om dimethoaat dat in aardappelen voor bijensterfte zorgde. De toepassing van die middelen is naar aanleiding van deze meldingen beperkt.
Neonicotinoïden
Sinds het jaar 2009 heeft de commissie regelmatig gesproken over de effecten van neonicotinoïden en fipronil naar aanleiding van de vermoedens van toxicoloog Henk Tennekens dat neonicotinoïden voor bijensterfte zorgen. Maar een oorzakelijk verband kan nog niet steeds worden gevonden, aldus het blad Bijenhouden.