
Meststofkeuze draagt bij aan bodemgezondheid

Gezonde bodem heeft hoge biologische bodemkwaliteit
Bodemdeskundigen zien bodemkwaliteit als het geïntegreerde geheel van biologische, chemische en fysische eigenschappen en processen in een bodem. Biologische bodemkwaliteit komt grotendeels neer op functionele agrobiodiversiteit. Hoe hoger de agrobiodiversiteit des te gezonder de bodem. Verlies aan agrobiodiversiteit vormt een bedreiging voor veel functies van de bodem zoals gewasproductie, vorming van bodemstructuur, nutriëntenlevering en waterhuishouding.
Een kwart van de biodiversiteit op aarde bevindt zich in de bodem. In een theelepel vruchtbare grond bevinden zich méér organismen dan dat er mensen op aarde zijn. Al deze organismen zijn op verschillende manieren met elkaar verbonden. Die onderlinge samenhang heet een voedselweb. Net als boven de grond is het onder de grond een kwestie van eten of gegeten worden. Grofweg heeft het bodemvoedselweb een trapsgewijze opbouw (zie afbeelding).
Bodemorganismen kunnen de beschikbare biodiversiteit in de bodem functioneler maken. Biologische, chemische en fysische eigenschappen en processen in de bodem worden verder geoptimaliseerd. Het functioneler maken werkt via drie pijlers: het bouwplan, de bodembewerkingen en de bemesting.
Groenbemesters in bouwplan zorgen voor bodemvoeding
Een intensief bouwplan verhoogt de kans op bodemgebonden ziekten en plagen als bijvoorbeeld aaltjes. Rooivruchten (aardappelen, suikerbieten) verslechteren de bodemstructuur, terwijl maaivruchten (granen, grassen) de bodem rust geven en opbouwend werken. Gewassen voeden tijdens hun groei het bodemleven via de suikers die ze uitscheiden. Ook na de oogst dragen de gewasresten bij aan de voeding van het bodemleven. Zo bevordert ingewerkt stro onder andere regenwormen, bacteriën en schimmels. Uit Duits onderzoek blijkt dat regenwormen in staat zijn om 6 ton stro per ha te verteren.
Het maximaal inzetten van groenbemesters zorgt voor aanvoer van vers organisch materiaal als voeding voor het bodemleven. De ondergronds biomassa van groenbemesters is vaak nog groter dan de bovengrondse biomassa. Met name granen en grassen leveren via intensieve beworteling een grote bijdrage aan de ondergrondse biomassa. Inzaai in augustus of begin september geeft bij de meeste groenbemesters voldoende bodembedekking. Belangrijk bij de keuze van groenbemesters is het risico op vermeerdering van schadelijke aaltjes. Voor het bestrijden van plantparasitaire aaltjes is een groeiperiode van minimaal 3 maanden vereist en is de inzaai bij voorkeur voor 1 augustus.
Bodembewerking heeft negatieve invloed op bodemleven
Het berijden en bewerken van de bodem verslechtert het bodemleven. Hoe dieper de bewerking, hoe groter de verstoring. Oogsten onder natte omstandigheden leidt tot bodemverdichting en zuurstoftekort voor het bodemleven. Het gebruik van banden op lage spanning (Kerende grondbewerking (ploegen) is schadelijker voor de meeste regenwormen dan niet-kerende grondbewerking. Niet-kerende grondbewerking geeft vooral minder schade aan strooiselbewoners. Bodembewoners weten zich vaak nog redelijk te handhaven. Niet-kerende grondbewerking houdt in het algemeen meer organische stof vast in de bovenste 10 cm. Daardoor is de dichtheid aan bacteriën, schimmels en ander bodemleven meestal hoger.
Juiste bemesting stimuleert bodemleven
Vooral organische mestsoorten met een hoog gehalte aan effectief organische stof, zoals dierlijke (vaste) mest en compost leveren voedsel voor het bodemleven. Ook kunstmest kan door meer gewasgroei en extra oogstresten het bodemleven stimuleren. Wel kan de stikstofvorm van kunstmest een groot verschil maken in de uiteindelijke bijdrage aan het bodemleven. Ammonium bijvoorbeeld remt de microbiële nitrificatie waardoor de opbouw van effectief organische stof ook langer duurt.
De bodem verzuurt jaarlijks door o.a. gewasonttrekking, uitspoeling en eventueel de verzurende werking van sommige minerale meststoffen en mest. Als het gaat om keuze van meststoffen, dan kun je daar als ondernemer op sturen. Zwavelzure ammoniak, ureum en urean werken verzurend, terwijl dit bij kalkammonsalpeter (o.a. Nutramon) nauwelijks het geval is. Kalksalpeter heeft zelfs een basische werking. In hoeverre de meststofkeuze uiteindelijk van invloed is op de bodem pH, is afhankelijk van het bodemtype: een verzurende meststof heeft in kalkrijke bodems geen effect op de pH, maar in kalkloze gronden leidt het wel tot een pH-daling. Deze daling kan zodanig zijn dat die zorgt voor een verschuiving in de samenstelling en activiteit van het bodemleven. Daarom is het belangrijk de pH zo nodig via een bekalking te corrigeren.
Recent onderzoek op melkveebedrijven laat zien dat bodemleven zich aanpast aan de mestsoort op een bedrijf. Dit betekent dat op een bedrijf dat altijd drijfmest gebruikt, het bodemleven er langer over doet om vaste mest af te breken in vergelijking met een bedrijf dat altijd al vaste mest heeft gebruikt.
Om goed inzicht te krijgen in zowel de organischestof situatie als de noodzaak om te bekalken, is de NutriNorm Bemestingsplanner een handig hulpmiddel. Met deze planner kun je zowel een goede organischestofbalans opstellen als een nauwkeurig advies krijgen hoeveel je moet bekalken.
De conclusie is dus dat u met een bewuste en gerichte invulling van uw bouwplan, het optimaliseren van de grondbewerking en een juiste meststofkeuze drie handvatten heeft om uw bodem (nog) gezonder te maken. Een mooie uitdaging!
Tekst: OCI Agro