'Met iRNA alleen de plaag raken, verder niets'
Geert Plaetinck, wetenschapper aan het innovatiecentrum van Gent, raakt de iRNA-techniek alleen de bedoelde plaag, omdat RNA-sequenties gebruikt worden die alleen in de plaag voorkomen. Directe familieleden van de plaag ondervinden geen enkele hinder van de toepassing van het iRNA. Bij de plaag is het dodende effect buitengewoon hoog, bij de rest van de organismen in het gewas is die nul.
De techniek met iRNA komt erop neer dat de fragmenten de transscriptie van RNA die nodig is voor eiwitaanmaak blokkeert. Volgens de onderzoekers Yves de Vos en Isabella Maillet van Syngenta moet het insect de iRNA wel binnen krijgen. De plaag vreet van blad waarop de iRNA gespoten is. De Vos vergelijkt de werking daarna met die van een ziekmakend virus. Het iRNA hecht zich aan het RNA in de cel dat open is voor transscriptie en blokkeert dat proces. Doordat dit in een vroeg stadium gebeurt, komt de hele eiwitproductie in het insect stil te liggen. Maillet stelt dat de techniek heel specifiek en effectief moet zijn. Kennis van het ene insect is nuttig bij de ontwikkeling van iRNA voor het andere plaaginsect, maar het vereist wel een compleet nieuw product. „Het kan om hetzelfde gen gaan, maar dat ligt dan wel binnen een heel andere volgorde van het RNA.”
Borende en zuigende insecten
Insecten die aan het blad vreten krijgen gemakkelijk voldoende iRNA binnen. Bij borende en zuigende insecten is het binnenkrijgen van de iRNA beperkt tot het plekje waar ze prikken. Daarom werkt Myriam Beghijn, ook onderzoeker bij Syngenta, aan sterke formuleringen van het product. Dat moet ook om het betaalbaar te houden. Ze laat zien hoe dat getest wordt bij wantsen die soja aanboren. Die krijgen het iRNA op een in een laagje parafine aangebrachte voedingsvloeistof aangeboden. In laboratoriumproeven weet Syngenta formuleringen te ontwikkelen die resulteren in de beste werking bij lage doses van de dure iRNA.
Bijen sparen
In het onderzoek naar het effect van iRNA op de Coloradokever behaalt Syngenta goede resultaten. Onbehandeld gewas wordt totaal kaalgevreten door de keverlarves, behandeld gewas heeft een paar gaten door de eerste happen van de larven en daarna sterft het insect. Plaetinck laat zien dat alle andere kevers ongedeerd blijven en de specifieke werking spaart dus ook de bijen.
De techniek is ook geschikt voor insecten die in de bodem leven. Een iRNA-middel tegen de maïswortelkever is in ontwikkeling. In de formulering zoeken de onderzoekers naar samenstellingen die het iRNA beschermen tegen afbraak in de bodem en bij andere middelen bescherming tegen weer of zonlicht.
Tegenstand
Plaetinck verwacht dat er geen risico's zijn bij deze techniek en dat de effectiviteit hoog zal zijn. Toch is hij niet zeker of er verzet in de maatschappij kan zijn. Daarom vindt hij openheid over de techniek van belang. „De iRNA-techniek is uitdrukkelijk geen genetische modificatie”, zegt hij. „Je verandert niets aan de plant of het insect.” iRNA komt van nature voor in de natuur, zij het in lage concentraties.
Op termijn verwacht Plaetinck dat er meer toepassingen komen van iRNA. Hij denkt daarbij aan nematoden of schimmels. Bij de formulering streeft Syngenta naar milieuvriendelijke samenstelling van het product.
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes