NVWA: toenemende virulentie voor aardappelmoeheid
Onderzoek heeft Pallida-populaties in beeld gebracht, die zich sterk vermeerderen op resistente rassen. Als oorzaak van deze ongewone vermeerdering wijst de NVWA naar de uitselectie van meer virulente nematoden. De uitselectie vindt plaats bij veelvuldig gebruik van resistente rassen. Door de toename van de virulentie lopen aardappeltelers het risico dat aardappelrassen die nu nog resistent zijn tegen aardappelmoeheid, toch door de plantenziekte worden getroffen. Daarmee vervalt de meest gebruikte – en tot nu toe zeer effectieve – maatregel om aardappelmoeheid te bestrijden. Vooral voor telers van pootaardappelen en voor telers die aardappelpercelen verhuren voor teelt van uitgangsmateriaal is het van groot belang om de percelen vrij te houden van de virulentere populatie. Wanneer de toegenomen virulentie aanwezig is, zijn alleen ingrijpende maatregelen zoals inunderen geschikt om van een besmetting af te komen.
Ontstaan
Aardappelmoeheid ontstaat door de nematoden (ook wel aaltjes genoemd) Globodera rostochiensis en Globodera pallida. Deze nematoden hebben wereldwijd een quarantaine-status. Om verspreiding van deze aaltjes te voorkomen geldt binnen de Europese Unie sinds 1 juli 2010 de EU bestrijdingsrichtlijn (2007/33/EG); de overgangsperiode is 1 oktober 2014 gestopt. Ook landen buiten de EU stellen eisen aan het vrij zijn van plantaardige materialen van aardappelmoeheid.
Actieplan
Om besmetting met Globodera pallida aan te pakken heeft de zetmeelaardappelsector een actieplan in werking gesteld. Belangrijkste punten zijn het vergroten van bewustwording en het stimuleren van vrijwillig grondonderzoek. Een ander belangrijk punt is het tegengaan van verspreiding van virulente populaties, bijvoorbeeld door laadapparatuur goed schoon te maken bij wisseling van percelen.
De NVWA waarschuwt ook telers buiten het zetmeelaardappelgebied extra waakzaam te zijn. NVWA: “Voor deze telers is het belangrijk dat zij voorkomen dat aanhangende grond uit het zetmeelaardappelgebied op andere percelen terecht komt. Daarnaast kunnen tegenvallende uitslagen van (vrijwillige) grondbemonstering en hardnekkige AM-besmettingen erop wijzen dat de toegepaste resistentie niet meer werkt. Nader onderzoek (intensieve bemonstering en rassenkeuzetoets) en extra hygiënemaatregelen zijn dan nodig.” De NVWA verwacht dat het nog wel een aantal jaren kan duren totdat er aardappelrassen ontwikkeld zijn die ook tegen de toegenomen virulentie bestand zijn. Tot die tijd is het belangrijk dat aardappeltelers bovenstaande adviezen ter harte nemen om besmetting te voorkomen.