Coloradokever: let op opslag in buurpercelen
‘Meegereisd’ insect
De coloradokever, zeer herkenbaar door de gele dekschilden en zwarte strepen, is oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika. Ooit is het insect ‘meegereisd’ en terecht gekomen in gebieden waar aardappelen worden geteeld. De vrouwtjes leggen grote aantallen eitjes en de larven zijn giftig. De kever en zijn larven voeden zich met het blad van de aardappelplant.
Door het gebruik van meer selectieve insecticiden in aardappelteelt wordt de ontwikkeling van de coloradokever minder geremd dan vroeger. Wordt er bijvoorbeeld gespoten tegen bladluis om de lieveheersbeestjes te sparen, dan wordt ook de coloradokever meer ontzien.
Meer overwinteraars
De droge en zachte winter kan volgens deskundigen aanleiding zijn dat in mei méér kevers de winter hebben kunnen overleven en zijn uitgekomen. Omdat warm weer de ontwikkelingscyclus versnelt, denken deskundigen dat dit jaar twee generaties kunnen volgroeien. De hoge temperaturen in juni kunnen de voortplanting hebben versneld. Is het in juli en augustus ook warm, dan zijn zelfs drie cycli per jaar haalbaar. In dat geval kan 1 coloradokever die heeft overwinterd, in één seizoen liefst 600 nakomelingen voortbrengen.
Opletten met opslag
Als de kever niet zou worden bestreden, kunnen de vraatzuchtige larven aardappelvelden geheel ontbladeren. “Hoe spannend is het”, stelt Peter van de Merwe over zijn waarneming. Zelf schaart hij het meer onder de noemer ‘opvallend’. “Op de echte teeltpercelen is de coloradokever geen probleem”, zegt Van de Merwe, die via MDL Agro Drone Service agrariërs met dronebeelden ondersteunt. Dankzij bespuiting is de schadedrempel laag.
Het zijn juist de percelen van de buren met aardappelopslag, waar de larven van de kever toeslaan. Want de aardappelplanten (opslag) in een buurperceel vormen een waardplant (voedsel) voor de kever en meer kans om de winter te overleven. “Dat kan in een veld met suikerbieten zijn, of een veld met uien. Dat is al jaren een probleem waar telers alert op moeten zijn.”
Tekst: Henny Lenkens
Beeld: Peter van de Merwe