Aardappelmoeheid in Veenkoloniën te lijf met rassenkeuzetoets
In het kader van het POP3 project “Innovatie veenkoloniën” heeft het HLB in samenwerking met een grote groep enthousiaste veenkoloniale aardappeltelers een 3-jarig project opgestart onder de naam “Veenkoloniale AM precies in beeld”. Telers worden door HLB begeleid in het monitoren van hun percelen en het maken van keuzes om de impact van deze nieuwe virulente AM-besmettingen op hun bedrijfsvoering tot een minimum te reduceren.
Twee soorten virussen
Sinds een aantal jaren manifesteert zich in het teeltgebied van zetmeelaardappelen na de teelt van hoog-resistente aardappelen een toename van hoge besmettingen van aardappelmoeheid. Dat er duidelijk zichtbaar meer schade is (valplekken), is ook bekend bij de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), die helikoptervluchten boven het gebied heeft uitgevoerd.
Volgens HLB zijn er twee soorten virussen die de zetmeelaardappel bedreigen: Globodera rostochiensis en Globodera pallida. Bij rostochiensis ligt de resistentie verankerd op één gen, bij pallida op meerdere genen. Het grote probleem is dat door een toename van de virulentie van heel verschillende AM-populaties, de rassen die in de officiële lijst met resistente rassen als gelijkwaardig zijn vermeld niet dezelfde resistente effecten op de AM-populatie geven. Er is dus meer kennis nodig om de AM populatie op een perceel met een goede rassenkeuze te beheersen.
Telers registreren
In het eerste jaar heeft elke deelnemende teler van elk perceel de gegevens verzameld. Telers moesten hiervoor van minimaal 5 percelen recente AM uitslagen hebben. De AM-problemen zijn hiermee zoveel mogelijk in beeld gebracht. Ook werd zo duidelijk van welke percelen recente AM-gegevens ontbreken. Samen met de teler is een bemonsteringsplan opgesteld en is de rassenkeuze voor 2017 besproken. Bij een aantal telers is op één of meer percelen een besmetting gevonden (>3000 lle/200 ml) die de aardappel geschikt maakt voor een rassenkeuzetoets. Veel telers in het project hebben meerdere soortbepalingen en een rassenkeuzetoets laten uitvoeren.
Gegevens registreren
In de periode 2005-2015, toen er weinig zichtbare AM-schade in het veenkoloniaal teeltgebied werd waargenomen, is er weinig op bemonsterd. Op veel percelen zijn bij de telers de veranderingen in AM-besmetting onbekend. Wel is te achterhalen welke rassen tijdens de laatste aardappelteelten zijn geteeld. Samen met eventuele oude en nieuwe AM-monsteruitslagen wordt dit tijdens het project zorgvuldig geregistreerd.
Slim bemonsteren
De ervaring bij HLB met begeleiden van telers in het beheersen van lastige AM-populaties leert dat dit begint bij een goede monitoring van de AM-besmettingen met een slim bemonsteringsregiem. Samen met zijn adviseur moet de teler bepalen welke aardappelrassen hij de komende jaren het liefst teelt, bij welke percelen een rassenkeuzetoets wenselijk is, welke rassen in deze toets moeten worden meegenomen en wat de beste verdeling is van de gewenste rassen over de percelen. Ook is het goed te weten of en hoeveel granulaat er moet worden gebruikt om schade het komende jaar te voorkomen. Omdat de effecten van al deze keuzes pas op langere termijn goed zichtbaar zijn, wordt met dit 3-jarige project alleen maar een eerste stap in de goede richting gezet.
Soortbepaling
Bij een AM-vondst in gebieden met teelt van pootgoed en consumptieaardappelen is soortbepaling cruciaal voor de rassenkeuze omdat veelgebruikte rassen maar een beperkte resistentie bezitten. Veel zetmeelrassen zijn zowel G. rostochiensis als G. pallida resistent, zodat de AM-monsters in het zetmeelgebied bijna niet op soort zijn getest. In dit project worden alle monsters ook op soort bepaald en daaruit blijkt voorlopig dat G. pallida duidelijk de overhand heeft, maar dat het aantal mengbesmettingen en zuivere G. rostochiensis besmettingen in het zetmeelgebied toenemen.
Rassenkeuze verbeteren
Omdat er weinig kennis aanwezig was van de AM-situatie op perceels- en bedrijfsniveau was het voor 2017 voor veel percelen moeilijk om geschikte rassen te adviseren. Nu er de komende jaren mee systematisch wordt bemonsterd en de gegevens worden gekoppeld met de uitslagen van rassenkeuzetoets(en) kan de rassenkeuze de komende jaren steeds gerichter zijn.
Opvallend bij de resultaten van de rassenkeuzetoetsen is dat bij de meeste percelen, ondanks een beperkt aantal geteste resistente rassen (meestal maar 6-7), er toch wel 1 of 2 rassen worden gevonden die in de “beste groep” vallen. Door komend seizoen de keuze van de te testen rassen in de rassenkeuzetoetsen sterk te verbeteren, wordt de kans op een goede match tussen een resistent ras en een virulente AM-populatie steeds groter.
Om de biodiversiteit aan saprofage aaltjes op meer of minder AM-besmette plekken in beeld te brengen, zijn deze zomer in en rond valplekken grondmonsters genomen. Dit biedt kansen om eventuele relaties in de opbouw van verschillende saprofage-aaltjespopulaties en de natuurlijke weerbaarheid tegen schade te onderzoek.
Aanbevelingen voor telers
Het Hilbrands Laboratorium heeft voor de telers een aantal aanbevelingen opgesteld. Zo is en blijft hygiëne een belangrijk onderwerp. Een advies is om machines minimaal bezemschoon te houden. Bij eigen vermeerdering adviseert HLB hiervoor alleen percelen met géén of hooguit een lichte AM-besmetting te gebruiken. Een goed bemonsteringsplan is noodzakelijk. Blijkt dat er na bemonstering van een ras weinig levende larven en eieren zijn, dan is het niet zinvol om van ras te wisselen.
Wat de bemonstering zelf betreft wordt aanbevolen dit zoveel mogelijk direct na de oogst van de aardappelen te doen (2,5 liter grond per hectare). Bij voldoende larven per 200 ml (> 1000) kan een virulentietoets worden ingezet en bij meer larven (>3000) kan een rassenkeuzetoets met meerdere rassen worden ingezet. Percelen met virulente AM-populaties moeten de eerstvolgende teelten met aardappelen intensief worden gevolgd (AM-bemonstering).
Tekst: Henny Lenkens
Beeld: HLB, WUR