Column: Te weinig jonge boeren
Decennialang is er een beleid gevoerd van ‘minder boeren met meer productie’. Voedsel moet goedkoop blijven. Op al die landbouweconomische cursussen werd met een wijs gezicht voorgerekend dat een aardappelrooier op 50 hectare beter uit kon dan op 30 hectare.
Als vice-voorzitter van het NAJK in de 70-er jaren hadden we daar meerdere keren per jaar lange gesprekken over met ministeriële ambtenaren. Wij wilden een inkomen halen op de bedrijven die we van onze ouders overnamen. Die ambtenaren wilden dat we die oppervlaktes ook nog een keer flink gingen vergroten. De kosten van levensonderhoud moesten laag blijven, dat wilde de consument.
Maar ook de groot industriëlen wilden de loonkosten laag houden. Brussel wilde op de landbouwuitgaven bezuinigen en daarom groter, groter, groter en meer, meer, meer.
We gingen van prijsondersteuning naar inkomenstoeslagen. Rentesubsidie en borgstellingsfonds voor jonge boeren werden afgeschaft. We moesten voor de wereldmarkt produceren. Avebe raakte zijn zetmeelondersteuning totaal kwijt. Ook boeren moeten maar eens leren op eigen benen te staan was een veel gehoorde politieke kreet. Daarbij moeten we prestaties leveren in groene en blauwe diensten.
Ik praat over een halve eeuw landbouwpolitiek. Logisch toch dat er minder boeren komen. Ook boeren doen daar zelf aan mee, een groot bedrijf geeft status. Je bent toch een beetje dom als je niet kunt voorspellen dat de mogelijkheid en het animo om boer te worden terugloopt. Als Nederland boeren wil houden, als Europa boeren wil houden, als we het type gezinsbedrijf willen houden, dan zal er voor bedrijfsopvolging wat moeten gebeuren. Een borgstellingsfonds, innovatie subsidies en misschien een ander belastingstelsel bij een negatief inkomen zou voor startende jonge boeren hard nodig zijn. Tenminste als we bedrijfsovername in het kader van gezinsbedrijven willen stimuleren.
Henk Nienhuis