Serie over aardappelkwekers
Stinus Jansen: ‘Als je geluk hebt, krijg je een keer een ras’
Voor de Friese Stinus Jansen is het kweken van aardappelen decennia geleden begonnen als hobby en dat is het voor hem tot de dag van vandaag nog steeds. Als pootgoedteler had hij interesse in nieuwe aardappelrassen en zo is hij langzaam maar zeker in het kweken van zijn eigen rassen gerold. „Tja, hoe krijgt iemand een nieuwe hobby”, zegt hij lachend.
De inmiddels 74-jarige oud-akkerbouwer is er nog bijna dagelijks mee bezig. „Je kruist wat, wat goed lijkt trek je op en die breng je onder bij een bepaalde firma. En als je geluk hebt krijg je een keer een ras.” Want één ding weet hij inmiddels maar al te goed: garanties voor succes zijn er niet. „Je kunt ook veertig jaar niets hebben.”
Lees verder onder de foto
Voor Jansen was dat gelukkig anders, en hij noemt een paar van zijn successen op. „Bij mij begon het met het ras Platina, sinds 1995 op de rassenlijst en het is er nog steeds. Het wordt geteeld in Frankrijk. Mijn tweede ras was Derby. Dit ras wordt nog geteeld maar loopt nu wel een beetje op z’n eind. Antoinnette heeft twee jaar op de rassenlijst gestaan. Ook Vasko heeft een paar jaar meegedraaid. Met dat ras deed ik het voor het eerst op eigen risico, dat heb ik zelf aangegeven voor de rassenlijst en de handel voor geregeld. En dan heb ik nog Romantica.” Zijn meest recente ras is het roodschillige Morgenrood, dit jaar aangemeld voor de rassenlijst.
Het is vooral de uitdaging om een ras te vinden dat iets specifieks heeft. Oké, vertrekpunt blijft een goede opbrengst, dat is wat elk nieuw ras in zich moet hebben. „Elke afnemer kijkt naar opbrengst”, stelt hij. Maar er zijn andere eigenschappen waarmee Jansen zich wil onderscheiden. „Resistentie tegen phytophthora is bijvoorbeeld een goede eigenschap, dat wordt de laatste jaren steeds belangrijker. Daar doe ik eerlijk gezegd nog weinig in. Ik richt me nu een beetje op resistentie tegen chitwoodi.” Daar is hij min of meer bij toeval tegenaan gelopen. „Dat kwam ik tegen toen ik bij Peka Kroef was. Het ras Hansa was erg vatbaar. Toen dacht ik: daar zit een markt in.”
Lees verder onder foto
Dat is volgens hem ook de beste manier om als veredelaar bij te blijven. „Door geregeld bij handelshuizen te komen, hoor je wat de zorgen en de wensen voor de toekomst zijn. En daar probeer je op in te spelen.” Tijdens de rassenshows in november bezoekt hij ook veel bedrijven. „Daar praat je met anderen. Zo hoor je wat de markt eist, nu en over tien jaar.”
Het kweken van een ras dat resistent is tegen chitwoodi ziet hij als een echte uitdaging. „De eerste potentiële rassen zijn nu naar een handelshuis voor teelt op de proefvelden. Daar gaan ze de landbouwkundige waarde van deze aardappelen bekijken. En als dat goed gaat… dan begint het grotere werk.”
Dan wordt het werk ook financieel interessant, vertelt Jansen. „Bij veel rassen kom je niet verder dan honderd hectare. Daar verdien je niet veel aan. Maar een enkeling heeft geluk en schopt het ver met een groot ras.” En natuurlijk de eer dat je ras op de rassenlijst komt. „Dat is heel mooi.”