Hoofdgewas kan grote rol hebben in stabiele organische stof
Na de spruitenoogst blijven veel plantenresten achter op het perceel. Behalve de bovengrondse resten vindt Van der Hout de ondergrondse ontwikkeling van gewassen en groenbemesters heel belangrijk om op te letten. „Ik denk bijvoorbeeld aan raaigrassen en Japanse haver. Meer wortels is meer effectieve organische stof in de bodem.”
Ploegen versnelt de afbraak van organische stof. „Het beste is het om de grond groen te houden, maar dat kan niet altijd. In Limburg hebben ze meer ervaring met het de winter over laten staan van de groenbemesters. Het doorzaaien van het volgende gewas in de resten van de groenbemester is iets wat we met techniek moeten zien op te lossen.”
Stikstofvastlegging
In het voorjaar kan de aanwezigheid van veel organische resten de beschikbaarheid van stikstof beperken. Van der Hout denkt dat hier een actief bodemleven kan bijdragen aan de begingroei. Als de mineralisatie vlot gaat, beschikt het gewas over genoeg nutriënten bij de opkomst.
Hoe belangrijk telers de bodem en het bodemleven zijn gaan vinden, ervaart CZAV door de uitgebreide aandacht die de coöperatie geeft aan deze onderwerpen. „Vroeger gingen de telersbijeenkomsten vooral over gewasbescherming. Daar is steeds meer bodem en bemesting bij gekomen. De maatschappij wil ook dat boeren 0,8 tot 1 megaton kooldioxide gaan vastleggen in de bodem. Met de kringlooplandbouw komt daar de inzet van reststromen bij. We moeten conceptmatig gaan denken: ‘Hoe gaan we problemen in de teelt aanpakken’. Misschien komen er regels uit voort als een minimaal percentage graan in het bouwplan.”
Van der Hout denkt dat telers met concepten als rijenbemesting en peilgestuurde drainage gaan werken. Dat laatste kan de vorming van lachgas beperken, het eerste verhoogt de efficiëntie. Bewerken van mest of het zelf maken van meststoffen en niet-kerend werken kunnen bijdragen aan CO2-reductie, energiebesparing en een betere kringloop in de agrarische sector.
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes