‘Boeren is een vak, natuurinclusieve landbouw ook’
Rabbinge: ‘Agrarisch natuurbeheer doe je er niet zomaar even bij’
Rabbinge gebruikt zijn twee buurmannen graag als voorbeeld. De één heeft een modern melkveebedrijf met zeer gezonde veestapel, hoge en schone melkopbrengst en geen ammoniakemissie. De ander is bedrijfsboer op een natuurinclusief gemengd bedrijf op grond van de stichting Het Drentse Landschap, waarbij opbrengst ondergeschikt is aan natuurbeheer. „Het zijn twee heel verschillende ondernemers, maar beide zijn vakmannen. Alleen op een heel ander vlak.” De boodschap van Rabbinge is dan ook: laat ieder zijn vak doen. „Agrarische activiteiten ten behoeve van natuurwaarden vergen ondernemerschap. Dat moet je er niet halfhalf bij doen, want dan werkt het niet. Maar dat is wel wat het Planbureau voor de Leefomgeving voor ogen heeft.”
Concurrentiekracht
Het planbureau (PBL) wil van grootschalige exportgerichte landbouw terug naar kleinschalig, lokaal en bij voorkeur biologisch. „Ze willen overal een beetje landbouw en natuur. En dat gaat niet goed, noch voor de landbouw, noch voor de natuur.” Daarbij gaan ze volgens Rabbinge voorbij aan de toppositie die de Nederlandse agrarische sector momenteel wereldwijd heeft. Als het gaat om de vergelijking van concurrentiekracht van de twintig agrarische bedrijfstakken (zoals akkerbouw, melkveehouderij, pluimveehouderij, etc) met de andere circa driehonderd bedrijfstakken in Nederland worden acht plekken binnen de top tien ingenomen door een agrarische tak. Als in die vergelijking ook duurzaamheidscriteria worden meegenomen, wordt het nog beter, zegt hij.
Met het oog op meer duurzaamheid zou Europa grondgebonden landbouw moeten bedrijven op de hoogwaardige gronden. Daarmee is in Europa een reductie van chemische gewasbeschermingsmiddelen van 80 procent mogelijk, is de visie van Rabbinge. Grond die niet optimaal is voor landbouw moet een andere bestemming krijgen. „Daarmee volstaan we met een Europees areaal landbouwgrond dat meer dan de helft kleiner is dan het huidige areaal.”
Agrarische hoofdstructuur
De hoogleraar pleit al jaren voor zo’n agrarische hoofdstructuur in Europa. In Nederland betekent dat een strook land die loopt van de zeekleigebieden in West-Vlaanderen via Zeeland en West-Brabant en Flevoland naar Noordoost-Groningen, de Veenkoloniën en de rijke graslanden van Noord- en Zuid-Holland en Friesland. Door de grondgebonden landbouw en veehouderij te concentreren op de meest vruchtbare grond kan de sector grote winst behalen op het gebied van duurzaamheid. „Maar dan moet er niet weer over worden gezeurd dat alle boeren aan ganzenbeheer moeten doen. Daar heb je de andere gebieden voor.”
Op de optimale gronden kunnen de agrarische bedrijven zich ontwikkelen tot grote ondernemingen van bijvoorbeeld duizend hectare in de akkerbouw en met duizend tot tweeduizend koeien in de melkveehouderij. In de gebieden buiten deze hoofdstructuur ontstaat dan meer ruimte voor cultuurlandschap en ontwikkeling van faciliteiten voor zorg, recreatie en educatie, of voor natuurgebieden. De boeren die nu op de minder vruchtbare gronden zitten, moeten dan via uit- en inplaatsing worden gecompenseerd, meent Rabbinge. Om dit te realiseren, zou de overheid geld kunnen steken in het opzetten van een grondbank.
Marginale opbrengsten vallen weg
Deze visie lijkt in contrast te staan met zijn uitspraken over de toppositie die Nederland momenteel heeft op de wereldmarkt. Maar dat ziet hij anders. „Integendeel, door daar voor te kiezen, kan deze positie in zowel de grondgebonden als de niet-grondgebonden landbouw worden versterkt. Hierdoor vallen juist de marginale opbrengsten met veel milieubelasting weg. We hoeven dus niet bang te zijn dat die positie op de tocht komt te staan.” Bovendien is er bij de Nederlandse export ook veel sprake van het uitvoeren van verwerkte producten en zeer veel kennis. „Ook daarin is Nederland een absolute topspeler.”
Lees ook het interview met Rudy Rabbinge in de Veldpost, Agraaf, Vee&Gewas en Stal&Akker van zaterdag 6 juli