Biostimulanten passen niet in enkelvoudig hokje binnen regelgeving
Voorzitter Dirk de Lugt van de BO Akkerbouw zou graag de biostimulanten een rol zien spelen bij het streven om als Nederlandse akkerbouwsector in 2030 koploper duurzaamheid te zijn. „De resultaten kunnen zijn dat de teelten klimaatbestendiger en dat we met minder mest en middelen kunnen werken”, zei de Lugt in zijn toespraak op het symposium in Nijkerk.
De definitie van biostimulanten blijkt echter niet voor iedereen duidelijk. Zo geeft volgens De Lugt 30 procent van de Nederlandse akkerbouwers aan gebruik te maken van deze biostimulanten, maar betreft het vaak andere stoffen of producten. LNV-beleidsmedewerker Harm Smit beschrijft dat biostimulanten een aparte categorie binnen de Europese meststoffenverordening zijn. Het is wat anders dan een bodemverbeteraar, een meststof en zeker geen gewasbeschermingsproduct. Zodra het maar gedeeltelijk als gewasbeschermingsproduct ingezet wordt valt het al niet meer in de categorie biostimulanten. Volgens de definitie van Smit, de Europese visie, stimuleren biostimulanten de efficiëntie van het voedingsproces bij planten. „We zetten een duidelijk knip daar waar het product een functie als gewasbeschermingsmiddel heeft”, aldus Smit.
Biologie
Die duidelijke knip is volgens voorzitter Piet Boonekamp van vereniging van producenten van biologische gewasbeschermingsmiddelen en plantversterkers Artemis niet te maken. Volgens hem dragen plantversterkers bij aan de biologische buffering van het teeltsysteem. Hij positioneert de producten tussen meststoffen en gewasbescherming in. In principe werken ze in op abiotische stress, zoals droogte, wateroverlast, hitte, straling, ozon of zware metalen, maar de versterking van het wortelstelsen en de ondersteuning van een gelijkmatige groei houden volgens Boonekamp ook in dat er een zekere bescherming tegen biotische stress bijkomt. „Het onderscheid tussen stimulant en plantprotectie is eigenlijk biologische onzin!”, zegt Boonekamp. „Bestrijding wordt weerbaarheid met biologie centraal.”
Daarmee legt de plantenziektekundige ook meteen een dilemma in de wetgeving bloot. In de discussie met de zaal komt boven dat de beperkingen in de definitie geen rem moeten worden op de ontwikkeling van biostimulanten. Deze categorie is maatschappelijk gewenst en kan bijdragen aan verduurzaming van de teelt, maar een te strikte definitie kan de introductie vertragen. Binnen Nederland zijn uitbreidingen van het productenpakket mogelijk als uitzonderingen op de Europese regels, maar de handel over de grens is dan wel beperkt. De Lugt breekt dan ook een lans om de ‘traagheid uit de regelgeving te halen’ en te kiezen voor ‘afschaffen van beperkingen en opnieuw beginnen’. De wetgever wil meedenken, maar wil ook wildgroei van (twijfelachtige) middelen op de markt tegengaan.
Heel veel
Volgens zelfstandig plantenziektekundige Aad Termorshuizen is er een ‘waanzinnig breed veld aan biostimulanten’ op de markt. Internationaal telt hij wel 1.600 soorten middelen, die ergens in die categorie vallen. In Nederland is ook een veel breder pakket op de markt dan alleen op basis van de 4 micro-organismegroepen die de EU definieert. Invoer van de EU-regels zonder extra vrijstellingen binnen de nationale regelgeving zou al een kaalslag bij deze producten betekenen.
Termorshuizen noemt allerlei vormen van biostimulanten op: plantenextracten, micro-organismen, humuszuren, eiwitten, algen en zeewieren, biopolymeren, schimmels, bacteriën en anorganische verbindingen. „De claims bij de middelen zijn vaak onduidelijk”, zegt hij. Humuszuren zijn volgens hem ook te bevorderen door de juiste groenbemesterskeuze of gewasrotatie.
Een effect bij biostimulanten is in de literatuur vaak matig onderbouwd, zegt Termorshuizen. Bovendien blijkt de werking van deze producten vooral onder omstandigheden met hele lage organische stofgehalten of onder stress pas aantoonbaar. Er zijn bovendien betrekkelijk weinig studies op dit gebied. Bij anorganische verbindingen lijkt het soms op gebruik van sporenelementen en dus meststoffen.
Mycorrhizaschimmels zijn volgens Termorshuizen ook te stimuleren, in plaats van toe te voegen aan de teelt. Niet-kerende grondbewerking houdt de schimmelachtigen ongestoord in de grond. Van stikstofbindende rhizobium-bacteriën vindt de onderzoeker uitsluitend effect bij sojateelt, waarin enten van de bacterie aantoonbaar bijdraagt aan de gewasopbrengst.
Praktijk
De afstand van het onderzoek aan biostimulanten tot de teelt is volgens Termorshuizen groot. Hij pleit voor praktische proeven bij de telers zelf, vooral omdat de werking sterk afhankelijk is van plaats tot plaats en dus per perceel nogal kan uitmaken. Daarnaast vereist het inpassing in het hele teeltsysteem en is de formulering van de stimulanten zeer bepalend voor de werking. „De praktijk is aan zet om de producten te testen samen met kennisinstellingen.”
Bij producenten van gewasbeschermingsmiddelen zijn de biostimulanten verschoven van producten waarbij zij grote reserves hadden naar kansrijk. Dirk Bakker van Agrodis zegt dat de interesse groeit en dat producten die eerst in marginalere teeltgebieden aangeboden en onderzocht werden nu ook bij ons een kans krijgen. „Biostimulanten kunnen het herstellend vermogen van planten beïnvloeden”, zegt Bakker. Hij zegt dat er wel meer ervaring en kennis nodig is.
Het relatieve korte tijdspad naar 2030 benauwt sommige akkerbouwers. Dirk-Jan Beuling verwoordde het donderdag in de zaal: „Dit symposium laat mij als teler in verwarring achter. Moeten wij in negen jaar corrigeren met deze middelen wat in 80 jaar gewasbescherming ontwikkeld is?” Bakker begrijpt dat gevoel en ziet de korte tijd zeker als knelpunt, ook omdat de regelgeving stroperig kan zijn in het pad van ontwikkeling en omdat biostimulanten minder absoluut werken. Jaareffecten kunnen sterker zijn dan bij traditionele middelen.
Een andere teler vraagt zich af of goed bodembeheer niet effectiever is dan de onzekerheden bij biostimulanten. Bakker ziet echter in klimaatsextremen een aanleiding om de ontwikkeling voort te zetten. Termorshuizen tekent daarbij aan dat zelfs in een optimaal beheerde bodem nog bodempathogenen mogelijk zijn. Goed bodembeheer en biostimulanten zijn als samenspel een combinatie voor de toekomstige teelt, concluderen de sprekers van het symposium.
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes