Europese Rekenkamer: IPM werkt niet zoals het moet
Niet alleen de EU-lidstaten, ook de Europese Commissie draagt schuld hieraan. Dat zegt de Europese Rekenkamer in een rapport over het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De EU-richtlijn bepaalt dat boeren alleen chemische bestrijdingsmiddelen mogen gebruiken als er geen doeltreffende alternatieven beschikbaar zijn. Maar door een gebrek aan betrouwbare gegevens en geregelde controles komt daar in de praktijk onvoldoende van terecht, zo concludeert het rapport. Zo was een aantal lidstaten veel te laat om de richtlijn om te zetten in nationale wetgeving en liet de Commissie na om te controleren of die omzetting wel op de juiste wijze gebeurde. Ook de invoering van een verplicht boetesysteem bij niet naleving van de richtlijn hebben verschillende lidstaten aan hun laars gelapt zonder dat de Commissie daarop adequaat reageerde.
Volgens het rapport heeft de Commissie geen duidelijke doelstellingen en heeft zij voor de boeren te weinig stimulansen voorzien om hun afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen. De Rekenkamer adviseert de Commissie om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zelf te gaan controleren bij de landbouwbedrijven, de gegevens over het gebruik ervan te verbeteren en betere risico-indicatoren te ontwikkelen.
Nederland onder de loep
Controleurs van de Rekenkamer zijn effectief in drie landen (Nederland, Frankrijk en Litouwen) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen onder de loep gaan nemen. Volgens het rapport voorzien de Nederlandse regels in boetes voor het niet-invullen van de gewasbeschermingsmonitor, maar legden de autoriteiten in 2017 geen boetes op, ofschoon 20 procent van de gecontroleerde gebruikers de voorschriften niet had nageleefd. Over de periode nadien geeft de Rekenkamer geen cijfers.
Ook is gebleken dat de lidstaten de risico-beperkende maatregelen soms verschillend beoordelen. Zo werden in Nederland twee gewasbeschermingsmiddelen met de werkzame stof ijzerfosfaat, dat een laag risico inhoudt, niet als producten met een laag risico toegelaten, omdat het noodzakelijk werd geacht beschermende handschoenen te dragen. De Nederlandse autoriteiten waren van mening dat dat dit een specifieke risico-beperkende maatregel is. Frankrijk en Litouwen hebben beide gewasbeschermingsmiddelen wel toegelaten als middelen met een laag risico. De EU-regels laten het hier afweten want ze definiëren niet wat een “specifieke risico-beperkende maatregel” is.
De Rekenkamer geeft tenslotte de Commissie nog een laatste veeg uit de pan. Ze wijst erop dat „de onvoldoende naleving van de richtlijn voor een belangrijk deel het gevolg is van het gebrek aan duidelijke criteria voor de wijze, waarop de gebruikers de algemene beginselen van IPM zouden moeten toepassen of de autoriteiten de naleving zouden moeten beoordelen”. Het rapport geeft wel toe dat de Commissie vanaf 2016 maatregelen heeft genomen om de richtlijn beter te laten naleven, al zijn er nog steeds tekortkomingen.
Oppervlaktewater
Voor oppervlaktewater definieert de EU stoffen die door de lidstaten moeten worden gemonitord. Daarvan zijn 36 werkzame stoffen waarvan er momenteel 10 zijn goedgekeurd voor gebruik in gewasbeschermingsmiddelen. Naast de door de Europese wetgeving bepaalde stoffen moeten de lidstaten zelf aanvullende stoffen monitoren indien deze in aanzienlijke hoeveelheden worden uitgestoten. Nederland heeft bijvoorbeeld een uitgebreid watermonitoringsysteem en vult de monitoring van de door de EU gedefinieerde stoffen aan met nog eens 16 werkzame stoffen, die het problematisch acht voor zijn oppervlaktewater (12 hiervan zijn momenteel goedgekeurd voor gebruik in gewasbeschermingsmiddelen in de EU).
Tekst: Jan Schils
Beeld: Ellen Meinen