NAV: ‘Fosfaatruimte mag niet kleiner worden door nieuwe meetindicator’
Voor de bepaling van de fosfaattoestand in de bodem wordt op 1 januari 2021 het huidige PW-getal vervangen door de combinatie P-AL en P-CaCl2. De akkerbouwer dient dit op te geven in de Gecombineerde Opgave. In een reactie in haar ledenbrief stelt de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) dat ze geen probleem heeft met omzetting van de huidige PW naar P-AL. Daarbij wijst ze er op dat via deze methode nauwkeuriger kan worden gemeten. Verder kan door de combinatie van nieuwe fosfaatklassen en een nieuwe meetindicator een robuuster gebruiksnormenstelsel ontstaan. Verder zou een neutrale overgang qua plaatsingsruimte moeten plaatsvinden. Daarbij stelt de NAV zich op het standpunt dat de totale fosfaatruimte niet nog kleiner mag worden door de ingebruikname van een andere meetindicator.
Nieuwe fosfaatklassen
In het nieuwe systeem is sprake van nieuwe fosfaatklassen van de grond: fosfaatarm, laag, neutraal, ruim voldoende en hoog. Meetpunt is de toestand op 1 januari 2020. Het ministerie van LNV heeft de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd advies uit te brengen over de landbouw- en milieukundige aspecten van de invoering van dit nieuwe systeem. De CDM concludeert dat de totale ruimte op akkerbouwland in Nederland door het nieuwe systeem met 5 miljoen kg P2O5 wordt beperkt ten opzichte van 2020. De daling van 43,7 miljoen kilogram P2O5 naar 38,7 miljoen kilogram P2O5 betekent volgens de NAV een afname van ruim 10 procent. De NAV verwijst daarbij naar de harde voorwaarde van LNV dat de totale plaatsingsruimte niet mag af- of toenemen. Voor de CDM aanleiding een ander voorstel te presenteren. In dit nieuwe voorstel worden de combinaties van P-AL en P-CaCl2 anders ingedeeld in de vijf fosfaatklassen. Daardoor zou er geen verlies van plaatsingsruimte optreden. Over dit voorstel is de NAV positief, zegt ze in haar ledenblad. „Dit voorkomt het verlies aan plaatsingsruimte uit het oorspronkelijke voorstel. Wel zal een akkerbouwer sneller van de ene in de andere fosfaatklasse overgaan,” aldus de NAV.
Ontbreken meetindicator
Het nu al op bedrijfsniveau uitrekenen van de fosfaatpositie lijkt vooralsnog niet mogelijk. De meetindicator P-CaCl2 ontbreekt immers nog in de bemonstering. De CDM sluit echter niet uit dat de gevolgen voor individuele bedrijven groot kunnen zijn. Zo is de fosfaattoestand van maar liefst 52 procent van het bouwland bij de RVO nog niet bekend. Deze vallen daardoor automatisch in de klasse ’Hoog‘. Doordat van meer dan de helft van het Nederlandse bouwlandareaal de gehaltes niet bekend zijn, is het doorrekenen van de ruimte bij omzetting van de indicatoren zeer speculatief. In de nieuwe methode zal de fosfaattoestand dalen als deze te hoog is en stijgen als deze te laag is. Dat wordt zowel landbouwkundig als milieukundig juist geacht.
Stabiele fosfaatgift
De NAV zegt te blijven pleiten voor een stabiele fosfaatgift. Een dusdanige gift die voldoende is voor de gewasgroei en het op peil houden van de bodemvoorraad. Telers die nu het maximale halen uit de bemesting en de aanvoer van organische stof met fosfaat, zouden met stijgende gehaltes op de lange termijn bestraft worden als ze met lagere normen worden opgezadeld. De NAV onderstreept dat dan geen sprake is van een duurzaam beleid.
Meer laboratoria
Wat de NAV zorgen baart is dat Nederland momenteel slechts één geaccrediteerd laboratorium kent dat beide indicatoren (Pw en P-AL) op de onderzoeksverslagen aangeeft. De NAV vindt dat meerdere laboratoria deze analyses moeten kunnen uitvoeren. Zo kunnen telers een keuze maken en bovendien resultaten onderling vergelijken. Tevens zouden grondmonsters, die normaal vier jaar geldig zijn, nu niet mogen komen te vervallen omdat de nieuwe indicator daar nog niet op vermeld staat. Bij het opnieuw moeten laten nemen van grondmonsters puur voor die nieuwe meetindicatoren worden telers weer op onnodige kosten gejaagd.
Verschillende grondsoorten
De insteek van het ministerie is dat er geen grote hoeveelheid plaatsingsruimte mag wegvallen en dat telers de overgang naar de nieuwe methodiek geleidelijk aan ondervinden. Daarbij mogen er geen grote veranderingen per perceel plaatsvinden. Hoe dat in de verschillende regio’s uit gaat pakken en onderling tussen verschillende grondsoorten is, volgens de NAV, ook iets dat de komende maanden nog duidelijk moet gaan worden.