Onderzoek Jagersvereniging: Neonicotinoïden geen invloed op aantal insecten in voerderbieten

De KNJV heeft in 2018 en 2019 onderzoek uitgevoerd naar de ecologische betekenis van de voederbietenteelt. Dit onderzoek maakte deel uit van het project ‘Natuur-inclusieve landbouw met de voederbiet’. Daarbij is met meerdere partijen gekeken naar teeltkundige aspecten, milieu (watergebruik, gewasbeschermingsmiddelen, N- en CO2-footprint, etc.) en flora en fauna.
Het verbod op de neonicotinoïden viel midden in het tweejarig onderzoek van de Jagersvereniging. „Opmerkelijk genoeg zagen we in onze kleine steekproef geen significant verschil in aantallen insecten voor en na het verbod op dit insecticide”, zegt Wim Knol die als ecoloog van de Jagersvereniging verantwoordelijk was voor de monitoring van de flora en fauna binnen het project.
Ecologische woestijnen
Uit het onderzoek kwam verder naar voren dat een grote hoeveelheid insecten voorkomt in zowel maïs als in voederbieten, waarbij in voederbieten meer vliegende insecten voorkomen dan in mais. Knol was verrast door deze uitkomst. „Het was voor mij verrassend omdat in 2017 werd gesproken over landbouwakkers als ecologische woestijnen en een afname van insecten met zo’n 70 procent. Dit onderzoek is weliswaar maar een kleine steekproef geweest, maar ons viel op dat er veel meer insecten zaten dan veel ecologen beweren.” Ook verrassend was dat het hele jaar door insecten werden gevonden. „Dat is voor akkervogels belangrijk.”
De randen net buiten de percelen leverden de hoogste aantallen ongewervelde insecten op, blijkt verder uit het onderzoek van de Jagersvereniging. Hoe meer naar het centrum van het perceel, hoe lager de aantallen. „Daarom is de toepassing van kruiden- en bloemrijke randen die niet bespoten en bemest worden zeer kansrijk voor het vergroten van biodiversiteit.”
Bredere perceelranden
De perceelranden leveren de grootste diversiteit aan insecten en andere ongewervelden op. Hoe kan de akkerbouw daar zijn voordeel mee doen? „Omdat de randen niet bewerkt worden, zijn het de brongebieden van waaruit zich ongewervelden en insecten verspreiden. Daar liggen ook de kansen: benut die wetenschap om de randen breder te maken, want dat vergroot het areaal voor insectenetende vogels en zorgt er ook voor dat er voldoende voedsel is voor die akkervogels. Daarnaast leidt verbreding tot biologische gewasbescherming doordat er meer natuurlijke vijanden van luizen en plaag- insecten in voorkomen. Willen deze randen ook aantrekkelijk zijn voor akkervogels, zoals patrijzen en fazanten, dan is een minimale breedte van vijf meter gewenst.”
In twee jaar tijd zijn op acht percelen (vier met bieten en vier met maïs) met plak- en bodemvallen maandelijks vliegende insecten gevangen en ongewervelden in potjes verzameld. Dit gebeurde steeds op zes plekken verspreid over ieder perceel en net erbuiten. Dat leverde veel spinnen, slakken, kevers, wormen, duizendpoten en andere kruipende beestjes op.
Meer dan 100.000 bodemdieren
Uit dit onderzoek blijkt dat intensieve akkers helemaal geen ecologische woestijnen zijn, stelt de Jagersvereniging dan ook. „We schatten dat er al snel tot meer dan 100.000 bodemdieren per hectare kunnen voorkomen. Om over de plakvallen maar te zwijgen. Het aandeel vliegen en luizen is daar een veelvoud van. Dat betekent overigens niet dat die akkers nu natuurreservaten zijn. De soortenrijkdom is beperkt, maar de biomassa aan dieren wel hoog.”