Onkruidbestrijding in suikerbieten en cichorei zonder chemie mogelijk?
Gebruikte machines
De volgende machines voor mechanische onkruidbestrijding worden gebruikt:
- neteg
- veertandeg
- onkruidbrander
- schoffelmachine met en zonder vingerwieders
Kwetsbaar gewasstadium
In meerdere opzichten zijn zowel suikerbieten als cichorei relatief geschikte gewassen voor mechanische onkruidbestrijding. Echter, het meest lastige is de eerste periode na opkomst. In deze fase is het gewas kwetsbaar voor nagenoeg alle vormen van mechanische onkruidbestrijding. Deze kwetsbare periode duurt voor beide gewassen ruwweg vanaf opkomst tot aan het vierbladstadium. Tot aan dit gewasstadium is de kans groot dat door mechanische onkruidbestrijding het gewas wordt beschadigd, met groeiremming of plantwegval tot gevolg. Dit kan zowel doordat planten deels of in zijn geheel worden uitgereden, ofwel ondergedekt worden met grond. Vanaf het vierbladstadium zijn de gewassen gemiddeld gezien voldoende ontwikkeld en geworteld dat uitrijden of onderdekken normaliter geen issue meer is.
Onkruidontwikkeling
Doordat in de periode vanaf opkomst tot het vierbladstadium mechanische onkruidbestrijding lastig is, zal het onkruid ongeremd kunnen groeien. Onkruiden die gelijktijdig met het gewas kiemen en opkomen, vormen daardoor de grootste uitdaging bij niet-chemische onkruidbestrijding. Vaak gaat de groei en ontwikkeling van deze onkruiden aanzienlijk sneller dan het gewas, zeker in geval van cichorei. Op het moment dat het gewas het toelaat om mechanisch aan de slag te gaan, is dit onkruid vaak al ver ontwikkeld. Hierdoor is dit onkruid, vooral als het in de gewasrij staat, nog moeilijk te bestrijden.
Vals zaaibed
Een manier om onkruiden te bestrijden die gelijktijdig met het gewas kiemen, is door het zaaien van het gewas uit te stellen. Hiervoor wordt in het vroege voorjaar het zaaibed wel volledig aangelegd, maar wordt nog niet gezaaid. In Vredepeel werd het gehele demoveld geploegd. Direct daarna werd voor beide gewassen de helft gezaaid. De andere helft volgde drie weken later. Op dit gedeelte was het mogelijk om tot die tijd de kiemende onkruiden te bestrijden, zonder rekening te houden met het gewas. In een niet-chemisch systeem kan dit door middel van een grondbewerking. Echter, beter is om de onkruiden te bestrijden zonder de grond te bewerken. Een onkruidbrander is hiervoor een geschikte machine. Vooral kleine onkruiden in het kiembladstadium zijn gevoelig voor thermisch branden. Voor een maximaal resultaat is het belangrijk dat het branden wordt herhaalt telkens als nieuwe onkruiden opkomen. Op deze manier wordt een deel van de onkruiden al voor zaai bestreden. Doordat later (meestal) de groeiomstandigheden gunstiger zijn, zal het laat gezaaide gewas zich bovendien sneller ontwikkelen, wat een voordeel is richting het moment dat gestart kan worden met mechanische onkruidbestrijding.
Na opkomst strategieën in suikerbieten
Door kort voor opkomst van de suikerbieten een laatste keer te branden, werd de voorlopig laatste kans gegrepen om de aanwezige onkruiden te bestrijden. Na opkomst van de suikerbieten werd de werking van twee soorten wiedeggen naast elkaar vergeleken: een neteg en een veertandeg. Met een neteg kan over het algemeen milder worden geëgd dan met een veertandeg. Het model veertandeg wat voorhanden was, was van de zogenaamde oude generatie. Met de nieuwere generatie tandeggen (o.a. het merk Treffler) is het mogelijk om de veerspanning op de tanden in te stellen. Hierdoor kan dit type wiedeg verfijnder afgesteld worden, waardoor het zich qua intensiteit kan meten met een neteg.
De volgende strategieën werden aangelegd in suikerbieten:
- neteggen vroeg + schoffelen
- neteggen laat + schoffelen
- veertandeggen vroeg + schoffelen
- veertandeggen laat + schoffelen
- schoffelen
Met vroeg en laat wordt het moment van eerste toepassing bedoeld. Bij vroeg is dit in het tweebladstadium van de suikerbieten, bij laat is dit in het vierbladstadium. Neteggen en veertandeggen wordt een aantal keren herhaald, zolang het gewas dit toelaat. Vanwege de hoogte van de tanden kan veertandeggen langer worden voortgezet dan neteggen. Telkens werd geëgd in tegengestelde richting van de vorige bewerking.
Met een wiedeg is het mogelijk onkruiden te bestrijden die kleiner zijn of minder vast geworteld staan dan het gewas. De intensiteit van de eg moet zo worden gekozen dat het gewas niet overdreven beschadigd wordt. Uitrijden of onderdekken van een enkele plant is hierbij vaak niet te voorkomen. Onkruiden die even groot of groter, of vaster geworteld staan dan het gewas, zijn niet of nauwelijks meer te bestrijden met een wiedeg.
Zodra het mogelijk was werd er tussen de rijen geschoffeld met een gangbare schoffelmachine. Ondanks dat hierbij niet in de gewasrij wordt gewerkt, is bij een klein gewas toch voorzichtigheid nodig. Het risico bestaat dat door beweging van de grond het gewas ondergedekt wordt. Een lage rijsnelheid, nauwkeurige sturing en geschikte gewasbeschermers zijn in een klein gewas nodig om dit te voorkomen. Op zandgronden, maar ook als gezaaid wordt met kluitenruimers, ligt de gewasrij vaak lager dan de ruimte tussen de rijen. In dit geval neemt de kans aanzienlijk toe dat door schoffelen grond in de gewasrij terecht komt en de jonge planten worden ondergedekt. Als de suikerbieten eenmaal groot genoeg zijn, neemt het risico van onderdekken af. Vanaf het zes- tot achtbladstadium kunnen vingerwieders aan de schoffelmachine worden toegevoegd, zodat nog korter op het gewas kan worden gewerkt.
Nauwkeuriger schoffelen kan door gebruik te maken van nieuwe technieken zoals RTK-GPS-besturing en rijdetectie met camera’s. Bij juist gebruik kan de capaciteit aanzienlijk verhoogd worden door hogere rijsnelheden en/of werkbreedte. Door verschillende technieken te combineren wordt de nauwkeurigheid steeds verder verhoogd. Een goede uitgangssituatie voor nauwkeurig schoffelen wordt behaald door te zaaien met een trekker die is uitgerust met RTK-GPS-besturing. Door besturing van de zaaimachine met side shift of stuurschijven wordt de nauwkeurigheid nog verder verhoogd.
Na opkomst strategieën in cichorei
Ook in cichorei werd kort voor opkomst gebrand om het aanwezige onkruid te bestrijden. Aangezien in cichorei onder bepaalde condities ook na-opkomst thermisch branden mogelijk is, werd dit aan deze demo toegevoegd.
De volgende strategieën werden aangelegd in cichorei:
- thermisch branden vroeg + veertandeggen + schoffelen
- thermisch branden laat + veertandeggen + schoffelen
- neteggen vroeg, daarna veertandeggen + schoffelen
- neteggen laat, daarna veertandeggen + schoffelen
- schoffelen
Vroeg staat hierbij wederom voor het tweebladstadium en laat voor het vierbladstadium van het gewas. Bij strategie 1 werd het branden na twee weken herhaald, bij strategie 2 werd maar eenmaal gebrand. In deze objecten werd gestart met veertandeggen zodra het gewas voldoende van het branden hersteld was. Daarna werd dit, net als in strategie 3 en 4, wekelijks herhaald tot kort voor gewassluiting.
Branden is in cichorei mogelijk doordat het gewas een verzonken groeipunt heeft. Hierdoor kan het plantje, na te zijn afgebrand, opnieuw vanuit het hartje uitlopen. De cichorei moet hiervoor wel ver genoeg ontwikkeld zijn, minstens twee echte bladeren. De intensiteit van branden is afhankelijk van meerdere factoren. Factoren die zorgen voor een intensiever resultaat zijn een droge bodem, droog gewas, scherp zonnig en windstil weer. Momenteel zijn de ervaringen met na-opkomst branden in cichorei nog te beperkt om duidelijke adviezen te geven wat de (on)mogelijkheden zijn. Onder andere deze demo draagt bij om hierover meer kennis op te doen.
Tussen onkruiden bestaat een verschil in gevoeligheid voor thermisch branden. Bovenal zijn kleine onkruiden in het kiembladstadium het meest gevoelig. Daarnaast zijn onkruiden waarbij het groeipunt relatief hoog en onbeschermd in de plant ligt, ook in een later stadium nog gevoelig voor branden. Voorbeelden hiervan zijn onkruiden uit de amaranten- (o.a. melganzenvoet) en duizendknoopfamilie (o.a. perzikkruid). Onkruiden zoals grassen, kamille, herderstasje en wortelonkruiden zijn niet of nauwelijks gevoelig voor branden.
Ook al gaan er door branden geen cichoreiplanten verloren, betekent dit nog niet dat branden geen effect kan hebben op de opbrengst. Op een selectiviteitsproefveld van het IRS in 2019 werd na twee keer branden een inulineopbrengstverlies van 16% ten opzichte van onbehandeld vastgesteld, zonder dat daarbij planten door het branden verloren waren gegaan.
In cichorei kan relatief goed werk worden geleverd met een wiedeg. Dit komt doordat cichorei vanwege de penwortel op een gegeven moment vrij vast in de grond staat. Vandaar dat in de strategieën 1 tot en met 4 wiedeggen in het schema is opgenomen. Het moment waarop met eggen gestart kan worden is het lastigst doordat in cichorei vaak enige meerwassigheid voorkomt. Aangezien ook de kleinere planten nog bijdragen aan de opbrengst, is het zaak deze niet gelijk uit te rijden bij de eerste keer eggen.
Conclusie
Verschillende vormen van mechanische onkruidbestrijding kunnen in zowel suikerbieten als cichorei worden gebruikt. Echter kan dit in beide gewassen pas ruim na opkomst. Hierdoor kunnen onkruiden die gelijktijdig met het gewas kiemen, ongeremd groeien en ontwikkelen. Deze onkruiden zijn later, vooral als ze zich in de gewasrij bevinden, vaak te groot en te ver ontwikkeld om nog met de huidige technieken mechanisch te kunnen worden bestreden. Handmatig wieden is dan het enige wat rest om ervoor te zorgen dat het gewas niet door dit onkruid wordt overwoekerd. Nieuwe technieken, bijvoorbeeld met gewasherkenning en in-rij schoffelen bieden mogelijk een oplossing om deze tekortkoming in de toekomst op te vangen.
Tekst: Jan-Kees Boonman, IRS