Duidelijke plus met organische stof aanvoer in Veenkoloniaal bouwplan
De demo ligt op het bedrijf van de familie Beuling in 1e Exloërmond. Op de praktijkpercelen voert Beuling voldoende organische stof aan. Daar staan de gewassen er dus gelukkig beter bij dan in het zeer magere regime in het ene deel van de demo. Zonder dierlijke mest, compost en groenbemesters heeft het gewas op het deel van de demo met de minimale organische stofaanvoer het duidelijk moeilijk. Hier komt alleen kunstmest op. Bij de ruime organische stofaanvoer, het andere demogedeelte, gaat het om omgerekend 17 ton compost per hectare, dierlijke mest aan de basis en groenbemesters in het bouwplan. De demo laat zien dat telers die regelmatig hun percelen voorzien van vers organisch materiaal daarmee verstandig werken voor deze gronden.
Overigens gaat het niet om het opvoeren van het percentage organische stof in de bodem, want de bodems in de regio zijn voor lichte gronden zeer rijk aan organisch materiaal. Op deze plek kan dat uiteenlopen van 8 tot bijna 30 procent. Een verandering van 1 procentpunt in de absolute gehaltes aan organische stof is over de jaren bovendien nauwelijks te bereiken. Het zou misschien wel 30 jaar nemen bij het rijke aanvoerschema. Volgens Albert Wolfs van het HLB is vooral de regelmatige aanvoer van organische stof van belang voor de betere prestaties bij die behandeling. Er zitten hier overal wel aaltjes en bij die regelmatige organische stofvoorziening treedt er minder schade op door deze bodemdiertjes.
Hilde Coolman (ook HLB) presenteert cijfers voor de productie mét en zonder organische stofaanvoer: „In het zetmeelras Festien hadden we 370 kilo extra zetmeel per hectare, bij Seresta 770 kilo. Dat is 4 en 8 procent meer. Zomergerst levert 1,4 ton extra graan bij de behandeling met wel organische stof. Bij suikerbieten gaat het om 1,4 ton suiker (10%) per hectare meer.”
Veranderingen bij voortzetten demo
Na 12 jaar verandert het HLB de behandelingen in de demo. Ze gaan door met twee kwarten wel en niet organische stofaanvoer (het oude schema) en gaan de andere behandeling van twee kwarten van de demo omkeren. Zo kan het team volgen wat die veranderingen doen met de plantengroei, met het bodemleven en met andere bodemwaarden. In de rotatie van twee keer aardappel en zomergerst en suikerbieten voegen de onderzoekers het aaltjesbestrijdende gewas (groenbemester) Tagetes patula toe en ze voegen uien en veldbonen toe als diversivicatie. De onderzoekers hopen zo meer te leren over veranderingsprocessen in de bodem en de invloed van de andere gewassen op nutriënten en bodemziekten en -plagen.
In de uien is nu al te zien (23 juni) dat het gewas zich na een rijker organische stofvoorziening veel sneller ontwikkelt en daardoor sterker (weerbaarder) weggroeit. De gevoeligheid van suikerbieten in het arme regime is ook veel groter dan in het rijke regime. De stand (zie foto) is met het blote oog al niet mis te verstaan. Wolfs voegt wel toe dat je het 'niet slechter kunt doen dan dit' in dat arme regime.
In het POP3-project 'Grondig onderzoek voor een weerbare bodem' werkt het HLB met partners in de Noordelijke provincies aan indicatoren voor bodemgezondheid, zegt HLB'er Anja Kombrink. „Wij volgen in de demo daarom bodemgebonden plagen als aardappelmoeheid (aaltjes) en het vrijlevende aaltje Pratylenchus penetrans. Daarnaast maken we extra chemische analyses. Onderdeel van het onderzoek is de analyse op soorten aaltjes.”
Het blijkt dat de aantallen van bacterie- en schimmeletende aaltjes toeneemt bij hogere aanvoer van vers organisch materiaal. Met grafieken toont Kombrink de hogere aantallen bacterie-etende aaltjes na aanvoer van compost. Het aantal soorten aaltjes (diversiteit) verandert niet in het rijkere regime, wel de aantallen goedaardige aaltjes. „We willen weten welke streefwaarden goed zijn voor de bodemkwaliteit en de weerbaarheid.” Vooral die regelmatige aanvoer van organische stof lijkt de bodemgezondheid te bevorderen, concludeert het team. In het rijkere regime lijken de plantparasitaire aaltjessoorten de planten minder te bereiken en minder te deren. Ze ontbreken niet of hebben geen lagere aantallen, maar de schadedrempel is lager.
Precisielandbouw met bodemkwaliteitsgegevens
Ben Seubring gaat nog in op de mogelijkheden om plaatsspecifiek te handelen op basis van organische stof en andere bodemkwaliteiten. De teler kan met intensief monsteren en analyseren besluiten nemen over het of en waar van extra magnesium, kalk, mangaan, borium of compost. Ook de verdeling van bodemherbiciden kan de teler zich aanpassen aan de organische stofgehalten van de bodem. Bij lage organische stof kan de teler met minder toe om het onkruid te onderdrukken, terwijl er dan minder gewasremming of -schade is. Op schralere stukken zou de teler daarnaast nog een minder dichte plantafstand kunnen kiezen voor aardappelen of andere gewassen. Seubring: „Bij intensieve bemonstering neem je 5 monsers per hectare in plaats van 1 monster per 5 hectare. dat is dus 25 keer nauwkeuriger. Je zou het kunnen afstemmen op de breedte van je veldspuit of meststrooier, om zo eenvoudiger te kunnen werken met de kaartjes die je krijgt.”
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes