Uitwerking details bepalend voor nieuwe GLB
LTO: inkomenssteun daalt voor meeste boeren
Het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid moet in 2023 van start gaan. Van het beschikbare budget zal 75 procent beschikbaar blijven voor directe inkomenssteun, 25 procent wordt gekoppeld aan vrijwillige deelname aan ecoregelingen. Het is nu aan de lidstaten om het Nationaal Strategisch Plan hiervoor in te vullen. Dat moet in de komende 12 maanden zijn beslag krijgen. En hoewel het volgens beleidsspecialist Osinga goed is dat er duidelijkheid is na drie jaar onderhandelen, zijn er ook nog heel veel open einden, benadrukt hij.
Overheveling
Er is in totaal een budget van 717 miljoen euro per jaar beschikbaar voor directe betalingen. Met 1,75 miljoen hectare subsidiabele landbouwgrond is dat 409 euro per hectare. Maar het is nog niet bekend hoe hoog het percentage wordt dat uit de eerste pijler (directe inkomenssteun) wordt overgeheveld naar pijler 2, het plattelandsbeleid. In de wandelgangen van provincies en LNV wordt gesproken over 10 procent, maar volgens het Brusselse akkoord mogen lidstaten zelfs tot 42 procent overhevelen, zónder cofinanciering. LTO pleit voor 5 procent mét cofinanciering.
De minimaal 25 procent toeslag die beschikbaar wordt gesteld voor ecoregelingen, wordt bovendien berekend ná de overheveling. Hetzelfde geldt voor de steun voor jonge boeren. Lidstaten mogen 3 procent (was 2 procent) van het budget uit pijler 1 aan jonge boeren besteden, maar dat wordt berekend ná overheveling.
Zes belangrijkste GLMC's
In het nieuwe GLB blijft er sprake van een basisbetaling per hectare. Daar worden echter voorwaarden aan gesteld, de zogenoemde GLMC's: Goede Landbouw- en Milieu Condities. Daarvan zijn er negen; de zes belangrijkste voor Nederland zijn:
– Bescherming van natte gronden en veenweidegebieden. LNV is van plan om in veenweidegebieden de hectaretoeslag iets te verhogen ('tientjeswerk' volgens Osinga). Tegelijkertijd krijgen boeren in veenweidegebieden te maken met belemmeringen. „Hoe zit het met de afwaardering van bedrijven die te maken krijgen met een structurele hogere grondwaterstand? Dat gaat om miljoenen, dat geld moet niet uit het GLB komen maar uit andere fondsen. Het GLB is bestemd voor directe inkomenssteun”, stelt hij.
– Spuitvrije bufferzones langs waterwegen van 3 meter. In regio's met veel oppervlaktewater zijn uitzonderingen mogelijk; LTO gaat ervan uit dat Nederland onder die uitzondering gaat vallen maar dat is nog niet zeker.
– Minimale bodembedekking in de meest gevoelige perioden. Ook deze tekst geeft ruimte voor interpretatie, aldus Osinga; vraag is hoe dit wordt uitgewerkt in het Nationaal Strategisch Plan.
– Verplichte vruchtwisseling op bouwland. Ook dat is een heikel punt, zegt Osinga. Bedoeling is dat er jaarlijks per perceel een ander hoofdgewas op een perceel wordt geteeld en er mag worden afgewisseld met vanggewassen. 'Gewasdiversificatie' mag ook, zoals nu in de vergroeningsregeling. Bedrijven met meer dan 75 procent grasland en minder dan 10 hectare bouwland zijn uitgezonderd evenals biologische bedrijven.
– Het opzij zetten van bouwland voor niet-productieve doelen, zoals landschapselementen. Dit is de meest gevoelige van de GLMC's, volgens Osinga. Akkerbouwers en vollegrondstelers moeten minimaal 4 procent van hun areaal bestemmen voor niet-productieve doelen. Dat kan met 4 procent elementen zoals sloten, bomen, akkerranden en braak.
Ze mogen ook kiezen voor 3 procent non-productieve elementen, maar dan nog 4 procent bijdragen via een van de eco-regelingen, of 3 procent non-productieve elementen in combinatie met 4 procent vanggewassen en eiwithoudende gewassen. Hier mag wel op bemest worden; gewasbescherming is niet toegestaan.
Volgens Osinga halen telers lang niet altijd die 3 procent, zeker niet in polders en op hooggelegen zandgronden. Dat zou betekenen dat vruchtbare grond uit productie moet worden genomen en dat is voor LTO onacceptabel; de GLB-betalingen per bedrijf zouden dan met tientallen procenten kunnen dalen. Overigens geldt ook hier dat bedrijven met meer dan 75 procent grasland en bedrijven met minder dan 10 hectare bouwland zijn vrijgesteld.
– Bescherming van blijvend grasland in Natura2000-gebieden. Dit is een bestaand voorschrift dat boeren nu al vaak hoofdbrekens geeft, volgens Osinga; grasland in die gebieden mag niet meer vernieuwd worden. Lidstaten mogen gevoelige graslanden aanwijzen. Ook hier heeft Nederland in theorie enige ruimte voor flexibiliteit in het NSP, maar de nadere uitwerking wordt dus heel bepalend, geef hij aan.
Ecoregelingen
Hoe de ecoregelingen er precies uit gaan zien, is ook nog niet bekend. LNV laat op dit moment een lijst van 20 ecoregelingen testen in de praktijk. Boeren zullen op vijf terreinen (klimaat, biodiversiteit, landschap, water en bodem) een minimum aantal punten moeten verzamelen. Dat is goed voor 'brons'; wie meer punten scoort kan zelfs 'zilver' of 'goud' scoren. Biologische bedrijven zouden automatisch 'goud' krijgen. Het systeem ziet er gecompliceerd uit, en LTO vraagt zich af of een boer straks nog zonder adviseur een aanvraag kan doen.
Agrarisch natuurbeheer
Verder blijft het agrarisch natuurbeheer in het plattelandsbeleid (pijler 2) lopen via de collectieven voor agrarisch natuurbeheer. Op dit moment zijn er 11.000 contracten via Boerennatuur, iets minder dan een kwart van de circa 45.000 bedrijven die meedoen in het GLB. „Er zijn in Nederland nog volop 'witte gebieden' waar boeren wel mee willen doen, maar niet kunnen”, volgens Osinga. “Wij pleiten ervoor om geld daarvoor niet uit de eerste pijler te halen.”
Kortom, er is nog heel veel dat nog uitgewerkt moet worden in het nieuwe GLB. Nederland moet het Nationaal Strategisch Plan eind dit jaar aanbieden in Brussel; dat heeft vervolgens 8 maanden de tijd om het goed te keuren.
Tekst: Gineke Mons
Gineke Mons (1970) groeide op op een biologisch melkveebedrijf in Gelderland. Na haar studie journalistiek werkte ze 13 jaar bij het Agrarisch Dagblad. Sinds 2008 is ze freelance (landbouw)journalist, met het accent op veehouderij en diergezondheid.
Beeld: Ellen Meinen Agrio Archief
Bron: LTO