Betuwe en Hoogeland kunnen van elkaar leren
Het verloop van zwaar vlak bij de dijk naar lichter richting de Linge bij Van der Woerd lijkt op datzelfde verloop in zwaarte op de percelen van Bosch in Usquert. Bosch geeft uitleg over het ontstaan van zijn bedrijf: „Vlak bij de boerderij ligt de oorspronkelijke 10 hectare grond. We kenden hier in dit gebied vroeger het Recht van Opstrek. Daarmee valt het nieuw ingedijkte land noordelijk van de grond die een boer had over de breedte van die grond aan dit bedrijf.”
Tot twee maal toe is zo een stuk kwelder ingedijkt en aan boerderij Lutjebosch toegevoegd. Tussen de middeleeuwse oude dijk en de Middendijk uit 1770 groeide het bedrijf met 22 hectare en tussen de Middendijk en de Nieuwe Dijk kwam er nog eens 35 hectare bij. Achter elke dijk ligt oorspronkelijk zware grond, die naar lichter verloopt. Het perceel dat Bosch met telers uit de buurt, Van der Woerd, kadastermedewerker Martinus Spoelstra en adviseurs Anna Zwijnenburg en Albert Jan Olijve van Van Tafel naar Kavel en Gerard Meuffels van M-ARC gaat bezoeken, verliep oorspronkelijk van 15 naar 35 procent afslibbaar. Om een gelijkmatiger teelt mogelijk te maken heeft Bosch dit perceel enkele jaren geleden laten egaliseren. Het was de bedoeling de vruchtbare grond daarbij niet te licht te maken. Met spitten en herverdelen met een kraan, moest de bouwvoor een afslibbaarheid van ongeveer 20 procent krijgen.
„Ik heb nu een egaler stand van het gewas door het gelijkmaken van de bovengrond”, zegt Bosch. „Ik wil de kwaliteit van de grond beter in stand houden door met een woelpoot te werken en niet meer zo intensief te ploegen. Ik ga niet alles met niet-kerende grondbewerking (NKG) doen. Voor de uien zal ik blijven ploegen.”
Overeenkomsten
Net als Van der Woerd probeert Bosch met de juiste groenbemesters en grondbewerkingen het beste uit zijn bodem te halen. Hij ervaart ook dat een groenbemester die de winter over staat in het voorjaar de grond langer nat laat blijven. Meuffels zegt dat onder die omstandigheden geduld in het voorjaar erg belangrijk blijkt te zijn, omdat de teler anders meer kwaad dan goed doet met grondbewerking en vroege zaai.
Van der Woerd heeft goede ervaring met directzaai in de gele mosterd en hij geeft aan dat de groenbemester slakken kan helpen de winter door te komen. Bosch heeft op zijn Groningse bedrijf met dergelijke problemen te maken bij de keuzes die hij maakt. Hij noemt daarbij toegenomen problemen met ritnaalden (larven van de kniptor). Beperkingen aan het middelengebruik kunnen dan andere manieren van grondbeheer in de weg gaan staan, als onkruid of bodemplagen overgaan naar de volgteelt.
Soms blijkt iets ook beter mogelijk dan Bosch op het eerste gezicht verwachtte. Plaatselijk past hij verruiging toe op zijn bedrijf ten bate van de biodiversiteit. De wintervoerakkertjes voor de akkervogels blijken minder onkruiden over te laten dan hij had verwacht. De vogels eten de zaden van de planten daarin efficiënt op. De uitwisseling van dergelijke ervaringen zijn nuttig, denken Bosch en Van der Woerd. „Het maakt niet uit bij welke teler ik een bezoek breng”, zegt de Betuwse teler, „er is altijd wel iets wat je van elkaar leert, vooral tijdens het veldbezoek.” Dat veldbezoek doet het gezelschap na de uitleg over hun ervaringen op de Groningse en Gelderse grond.
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes