Biologische bodemindicatoren beter leren begrijpen
„We proberen de analyse van het bodemleven sneller en goedkoper te maken, maar het is ook van belang dat we weten wat de metingen betekenen. Wat is goed en wat is fout? Van bemesting weten we dat veel beter dan wanneer we het hebben over schimmels en bacteriën. En dan moet je nog weten wat je moet doen om het goed te maken voor het nuttige bodemleven.” De Haan adviseert te kijken naar wat goed te meten is af en toe een kuil te graven, al is daar voor de bodembiologie een geoefend oog voor nodig bij de beoordeling.
Korthals doet metingen aan wel 160 veldjes op proefbedrijf Vredepeel. Hij kan op basis van zoveel data nog niet zo gemakkelijk beoordelen wat goed is en wat niet. „Biologische bepalingen zijn ingewikkeld en toch steeds belangrijker”, aldus Korthals. Daarom begint hij met de bepalingen aan de aaltjespopulatie. Die zijn makkelijker te vinden en analyseren dan de duizenden schimmels en zeker dan de nog veel talrijkere bacteriën, die als eencelligen de analyse nog ingewikkelder maken.
Duizenden goede aaltjes in grondmonster
Uit de monsters van een veld neemt Korthals een submonster dat hij voor de aaltjes gebruikt. In deze 100 milliliter vinden de onderzoekers na extractie bijvoorbeeld 100 tot 200 plantparasitaire aaltjes en een paar duizend goedaardige aaltjes. „In dat goede bodemleven moeten wij een inhaalslag gaan maken. Na de aaltjes volgen de schimmels en de bacteriën. Schimmels moet je op kweek zetten, laten groeien en identificeren.”
Hoe groter de genetische kennis van schimmels en bacteriën, hoe meer er met moderne DNA-technieken mogelijk wordt. Op lang termijn verwacht Korthals dat deze moleculaire technieken steeds meer kunnen vertellen over de gezondheid van de bodem. „Van aaltjes weten we het meeste en de rest is in ontwikkeling.”
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes