Verschillen in wet- en regelgeving gewasbescherming knelpunt voor teler in grensstreek
In opdracht van het Euregio-Scheldemondfonds voerden CZAV en de Belgische instanties PCG en Inagro gesprekken met vijftien zogenoemde 'grenslandbouwers' over waar zij tegenaan lopen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Onderzoeksopzet
Het Euregio-Scheldefonds is een samenwerkingsverband tussen de provincie West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Zeeland. Voor het project ‘Gewasbescherming op de grens’ ondervroegen CZAV, PCG en Inagro telers/loonwerkers die zowel grond in Nederland als in België bewerken. In totaal werden vijftien grenslandbouwers (vijf Nederlandse en tien Belgische) bevraagd over hun ervaringen. Dertien deelnemers hebben een akkerbouwbedrijf waarvan er twee dit combineren met loonwerk. Er deden twee loonbedrijven mee aan het onderzoek. Een van de deelnemers heeft een biologisch bedrijf.
„Een knelpunt dat naar voren kwam, zijn de verschillen in toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen”, zegt Pol van de Vijver. Hij was namens CZAV betrokken bij het project. Op Belgisch grondgebied mogen enkel middelen worden gebruikt met een Belgisch toelatingsnummer en op Nederlands grondgebied enkel middelen met een Nederlands toelatingsnummer. Daarnaast zijn in Nederland middelen toegelaten die in België niet worden erkend en andersom. Ko Francke, adjunct-directeur bij CZAV merkt dat die verschillen zorgen voor een behoorlijke administratieve last voor telers. „Het werkt ontzettend inefficiënt. Bovendien is de kans dat er door die verschillen onbewust een fout wordt gemaakt ook aanwezig.”
Belgische en Nederlandse middelen moeten apart van elkaar worden opgeslagen. Vooral door bedrijven die een beperkte opslagcapaciteit en maar een klein aantal percelen in het buitenland hebben, wordt dat als een last ervaren. „Als Nederlandse telers bijvoorbeeld een teelt hebben die ze eens per zes jaar in België telen, moeten zij daarvoor wel de benodigde middelen aanschaffen en opslaan. Terwijl er een kans bestaat dat na zes jaar de houdbaarheid of de toelating is verlopen en een middel dus afgevoerd moet worden”, legt Van de Vijver uit.
Verschillende regels driftreductie
Verschillen in wet- en regelgeving op het gebied van teeltvrije zones worden door telers ook als knelpunt ervaren volgens Van de Vijver. Ook de regels voor driftreductie verschillen in beide landen. „Je kunt dan denken aan een bepaald doptype dat in België wel is toegelaten, maar in Nederland weer niet bij bepaalde driftreductieklassen of juist andersom.” Wat de ondervraagden ook hinderlijk vinden, zijn de verschillen in erkende spuittechnieken. Van de Vijver: „In Nederland zijn driftreducerende technieken als 25 cm dopafstand, Wingsprayer en MagGrow wel erkend, terwijl dat in België niet het geval is.”
Uit het project kwam ook naar voren dat de grenslandbouwers het omslachtig vinden dat zij voor zowel Nederland als voor België in het bezit moeten zijn van een licentie. Het brengt extra werk met zich mee omdat voor beide licenties bijeenkomsten/nascholingen gevolgd moeten worden. De ondervraagden vinden dat er meer ingezet moet worden op wederzijdse erkenning van licentiebijeenkomsten/-nascholingen. Op deze manier kan een teler of loonwerker een bijeenkomst of nascholing volgen die zowel voor zijn spuitlicentie als fytolicentie geldig is.
Gelijke keuring spuitmachines
In het project werd niet enkel aandacht besteed aan de knelpunten. Er werd ook gevraagd welke zaken juist als postief worden ervaren. „De keuring voor spuittoestellen voor zowel Nederland als België is gelijk gesteld. Daardoor ervaren telers en loonwerkers daar geen problemen meer mee”, geeft Van de Vijver als voorbeeld. „Wat ook als positief wordt ervaren, is dat Nederlandse landbouwers op basis van hun spuitlicentie een fytolicentie kunnen aanvragen en vice versa. Dit kan iedere keer na de verlenging in het ‘thuisland’. De looptijd is hierbij wel een aandachtspunt: een fytolicentie is zes jaar geldig en een spuitlicentie vijf jaar.”
Communicatie
De projectresultaten zijn besproken met diverse betrokken instanties uit beide landen. Dat heeft erin geresulteerd dat er een plan is opgesteld om de grensproblematiek aan te pakken. Zo hebben bijvoorbeeld alle projectpartners acties ondernomen op het gebied van communicatie over wet- en regelgeving. Daar bleek veel behoefte aan te zijn bij grenslandbouwers. Er werd met telers en loonwerkers gecommuniceerd over wijzigingen in wet- en regelgeving, nascholingen voor de fyto/spuitlicentie en zijn de regels voor bufferzones en driftreductie nog eens op een rijtje gezet.
Voor het voorstel om meer in te zetten om harmonisatie van de Belgische en Nederlandse wetgeving op het gebied van toelating van middelen, bufferzones en driftreductie en de fytolicentie/spuitlicentie, was ook draagvlak. Wat dit echter complex maakt is dat sommige aanpassingen op enkel op Europees niveau mogelijk zijn of dat er met meerdere buurlanden afstemming moet worden gezocht. Daarom ondernemen de projectpartners op dat vlak nu geen verdere stappen.
Tips van Pol van de Vijver en Ko Francke voor grenslandbouwers
- Doe navraag bij je teeltadviseur en/of middelenleverancier. Zij zijn vaak goed op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving.
- Schrijf je in voor de nieuwsbrief van het Ctgb of Fytoweb voor updates.
- Op de websites van Fytoweb (België) en Helpdesk Water (Nederland) kunnen per land de driftreducerende technieken worden teruggevonden.
- CZAV heeft blogs geschreven over telen in de grensstreek. Zo is er een blog over wetgeving, een blog over de fyto/spuitlicentie en een blog over teeltvrije zones en driftreductie.
Tekst: Renske Luimes
Renske is opgegroeid op een klein gemengd bedrijf. Bij Agrio kan ze haar grootste hobby, namelijk schrijven, combineren met haar voorliefde voor de landbouw.
Beeld: Susan Rexwinkel