Riet- en roodzwenk inzetten tegen wortellesieaaltjes
Inzaai van groenbemesters van Barenbrug met riet- of roodzwenkgras kunnen de besmettingsdruk van het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans verlagen. Dat blijkt uit de eerste resultaten van onderzoek in samenwerking met WUR. Dit jaar volgen nog meer resultaten.
Akkerbouwers en veehouders lijken besmettingen met het wortellesieaaltje Pratylenchus penetrans, te kunnen beheersen door inzaai van rietzwenk of roodzwenkgras. Dat is de belangrijkste conclusie tot nu toe uit resultaten van nieuw onderzoek van Barenbrug, uitgevoerd in samenwerking met Wageningen University & Reseach (WUR). De pottenproeven laten zien dat rietwenk een matige tot zwakke waardplant is voor Pratylenchus penetrans. Roodzwenk blijkt ook een zwakke waardplant voor dit aaltje te zijn. Inzaai van rietzwenk of roodzwenk kan, bij een hoge beginbesmetting, de besmettingsdruk van het wortellesieaaltje dan ook verlagen. Het voordeel van deze grassen is dat ze ook nog eens veel organische stof opleveren.
Waardplantstatus grasgroenbemesters
Veel groenbemesters zijn goede tot soms zeer goede waardplanten voor het wortellesieaaltje. Teelt van deze groenbemesters zorgt voor een toename van de besmetting. Tot dusver was er nog onvoldoende bekend over effecten van grasgroenbemesters op de vermeerdering van de schadelijke plantparasitaire aaltjes. Daarom doet Wageningen University & Research (WUR) er onderzoek naar in samenwerking met een aantal kwekers van groenbemesters, in de PPS Groenbemesters. “We kijken wat de groenbemesters doen met de bodembiologie en de populatie van plantparasitaire aaltjes. In 2020 hebben we op een proefveld in Groesbeek een eerste praktijkproef gedaan. In deze praktijkproef was Japanse haver, die geen waardplant is voor het wortellesieaaltje, als referentie meegenomen. “Tegen de verwachting in, vonden we na de teelt van Japanse haver toch een hoge besmetting met P. penetrans. Mogelijk ging het hier om een afwijkende, virulentere populatie. Dezelfde resultaten zien we terug in de pottenproef die is uitgevoerd met grond van dit perceel. Eenduidige conclusies trekken uit die praktijkproef is lastig. We doen nog verder onderzoek naar deze populatie wortellesieaaltjes”, aldus Johnny Visser (WUR). Op proefbedrijf Vredepeel is in 2021 ook onderzaai van rietzwenk in mais onderzocht, waarbij de grond voor en na inzaai is bemonsterd. De resultaten hiervan volgen dit jaar nog. Barenbrug en WUR werken aan nog meer praktijkdata van het effect van grasgroenbemesters op het wortellesieaaltje P. penetrans. Ook wordt er in dit onderzoek gekeken naar het voor veel gewassen schadelijke maiswortelknobbelaaltje, Meloidogyne chitwoodi.
Goede resultaten potproeven 2021
In 2021 is ook een pottenproef uitgevoerd volgens de standaardmethode van de WUR. In deze pottenproef zijn potten gevuld met kwart zand en geïnoculeerd met een bekende P. penetranspopulatie. In deze proef is Italiaans raaigras, rietzwenk, roodzwenk en Japanse haver getest. Deze potproeven laten duidelijk zien dat rietzwenk en roodzwenk de populatie P. penetrans kunnen verlagen.
Veel meer organische stof
Rood- en rietzwenk lijken niet alleen een slechte tot matige waard te zijn van wortellesieaaltjes, maar leveren nog andere belangrijke voordelen op. Onderzaai van roodzwenk in tarwe en rietzwenk in mais verlaagt de onkruiddruk (veel aaltjessoorten kunnen zich op onkruiden ook goed vermeerderen) en bij onderzaai voldoen boeren na de tarwe- of maïsoogst al direct aan de vergroeningseisen. “Het belangrijkste voordeel van rood- en rietzwenk is de veel hogere opbouw van organische stof dan andere groenbemesters”, zegt Nicolasen. Uit onderzoek op de Proefboerderij Rusthoeve blijkt dat rietzwenk en roodzwenk, respectievelijk 1.248 en 2.398 kilo effectieve organische stof (eos) oplevert per hectare. Andere groenbemesters zoals Italiaans raaigras of bladrammenas leveren veel minder EOS op. “Veel organische stof uit rietzwenk en roodzwenk werkt positief op de opbrengst van volgteelten zoals aardappelen en uien”, zegt Nicolasen. Effectieve organische stof is de hoeveelheid organische stof die na één jaar nog over is gebleven in de bodem. Het is een belangrijke maat voor de bodemvruchtbaarheid en de mate van stikstofnalevering voor een volgteelt. “Door deze hoge levering van EOS mag je ook positieve effecten op fysische en biologische eigenschappen van de grond verwachten”, zegt Nicolasen.
Rietzwenk grasland ruilen met akkerbouwer
Pratylenchus penetrans komt vooral voor op zand-, dal- en lichte zavelgronden en kan schade veroorzaken in onder andere aardappelen, peen, zaaiuien en bloembollen. Als veehouders grond ruilen met akkerbouwers is het belangrijk dat ze hoge besmettingsniveaus van dit plantparasitaire aaltje in akkerbouwmatige volgteelten voorkomen. Voor ruilgrond kunnen ze daarom beter gras- dan maispercelen gebruiken. “Want mais is een waardplant voor P. penetrans en in mais vermeerdert dit vrijlevende aaltjes zich sterk”, weet Visser. “Mais heeft weliswaar weinig last van het wortellesieaaltje, maar voor veel volggewassen zoals aardappelen, uien of lelies is dit aaltje wel een probleem. Aantasting van de wortels door P. penetrans kost opbrengst en kan in genoemde gewassen veel schade geven.” Graspercelen die zijn ingezaaid met rietzwenk, laten naar verwachting een lagere besmetting met P. penetrans na. Deze percelen zijn voor akkerbouwers dan ook interessante(re) ruilpercelen. “Rietzwenk doet het wat dat betreft ook beter dan percelen waar Italiaans raaigras heeft gestaan. Want P. penetrans vermeerdert sterk op Italiaans raaigras”, zegt Nicolasen. Dit onderzoek geeft aan dat er duidelijke verschillen zitten tussen grassoorten en hoe sterk deze grassoorten aaltjes kunnen vermeerderen. Bekend is dat er zelfs binnen grassoorten rasverschillen kunnen zijn. Daarom doet Barenbrug altijd aanvullend onderzoek op rasniveau op verschillende eigenschappen, voordat de mengsels samengesteld worden.
Bron: Barenbrug