‘Teler kan beperkt bijdragen aan koolstofopslag met keuzes grondbewerking en teelten’
Bovendien streeft de teler naar meer dan organische stofopbouw. Genuanceerd kijken naar de teelt en de bodem met betrekking tot organische stof is volgens Van Balen beter dan je blind staren op één soort bodembeheer.
Zeer extensief bodembeheer (no-till) blijkt volgens recent Chinees onderzoek de koolstofopslag te beperken. Een publicatie in het wetenschappelijk hoog aangeschreven blad ‘Geoderma’ legt het achterliggende mechanisme van snel bereiken van het evenwichtspunt afbraak-opbouw van koolstof uit. Toch kan dat op Nederlandse bodems ingewikkelder liggen, zegt Van Balen. „In dit artikel wordt no-till (direct zaai) vergeleken met kerende grondbewerking. Wij zien bijvoorbeeld in Nederland wel een tendens naar verhoging van organische stof bij niet-kerende grondbewerking (NKG). Op zand- en dalgronden vinden we geen significante opbouw. Op klei geldt wel dat die verhoging het ene jaar wel en het andere niet optreedt. Dat maakt het effect van kerende grondbewerking op organische stofopbouw moeilijker te duiden.”
Dichtheid van de bodem
De resultaten van onderzoek naar de relatie van grondbewerking met koolstofopbouw in de bodem verschillen naar gelang de gebieden waar het onderzoek gedaan is en andere factoren als grondsoort, klimaat of gewaskeuze. Als voorbeeld noemt Van Balen een onderzoek aan het Zwitserse instituut FiBL, waarbij dichtheid van de bodem werd meegenomen. Daaruit bleek dat minimale grondbewerking een positief effect had op de organische stofopbouw tot wel een meter diepte. „Daar dus wel een statistisch bewezen toename van organische stof bij niet-kerend werken.”
Meer gemeten effect op kleigrond kan volgens Van Balen te maken hebben met het beter herstel van storende lagen door natuurlijke processen (krimp en zwel) in dit type grond. „Bij zand zal een verdichte laag alleen hersteld worden door plantenwortels, bodemleven of door mechanische bewerking. In het Chinese onderzoek betrof het waarschijnlijk bodems met verdichte lagen en weinig bodemleven, waardoor natuurlijke menging ontbrak en eerder een evenwicht bereikt werd voor de organische stof in een kleine bouwvoor.”
Natuurlijke ploegers
Ruimte geven aan bodemleven kan volgens Van Balen bijdragen aan meer koolstof in de bodem. „Regenwormen zijn de indicatoren van een levendige bodem. Als ze kunnen leven zijn er voldoende bacteriën en schimmels en niet verstoord door grondbewerkingen, kunnen ze veel doen voor de menging van de organische stof uit de toplaag naar dieper lagen. Darwin zei dat de mens kort geleden de ploeg had uitgevonden, maar dat regenwormen al miljoenen jaren dit werk deden.”
Van Balen denkt dat een dynamische manier van grondbewerking, die rekening houdt met grondsoort, jaar en teelt beter is dan het dogmatisch vasthouden aan één vorm van grondbewerking. Zijn ervaring is dat niet-kerend werken afwissen met ondiepe kerende bewerkingen en losmaken van de ondergrond allemaal ingepast kan worden in een op de plaats afgestemde teeltstrategie.
Andere argumenten voor NKG
Navraag bij telers die al jaren werken met NKG leert dat ze andere argumenten hebben dan (enkel) koolstofopslag voor deze aanpak. Waterhuishouding, berijdbaarheid, bodemleven en structuur komen dan voorbij en Van Balen denkt dat ze, vanuit hun telerservaring, ook wel verwachten dat ze van koolstofcredits niet kunnen leven, maar dat teelt en gewasgezondheid allereerst gericht zijn op kwalitatief en kwantitatief goede opbrengsten.
„Met NKG en directzaai kan je op korte tot middellange termijn beperkt wat doen aan de verhoging van organische stof in de bodem. Met directzaai zou je wat eerder je evenwichtspunt kunnen bereiken. Toch zien we ook bij NKG op klei dat de diepere lagen na een jaar of zeven gaan lijken op dezelfde lagen bij kerende grondbewerking. In de proeven van BASIS in Lelystad was eerst het organische stofgehalte in de eerste 0 tot 15 centimeter hoger dan bij ploegen en in de volgende 15 centimeter bleef dat eerst lager, maar later bleek dat bij NKG de bovenlaag rijk bleef, maar de laag van 15 tot 30 centimeter diep ook toenam in koolstofgehalte. Per saldo kwam er in die behandeling meer organische stof in de bodem.”
Voortdurend leren
De onderzoekers van WUR leren nog steeds meer over organische stofopbouw in de bodem en over de vormen daarvan. Stabielere soorten organische stof dragen langdurig bij aan bodemstructuur, waterhuishouding en bodemleven, sneller afbrekende vormen aan voeding van bodemleven en planten. De onderzoekers Marjoleine Hanegraaf en Wieke Vervuurt kijken welke bijdrage de verschillende soorten organische stof hebben aan de bodemkwaliteit. Modellen als RothC en Ndicea helpen bij de beoordeling van de werking van organische stof op korte en lange termijn. Ze leren de gebruikers rekenen met de effecten van bodembewerking, meststoffen en vruchtwisseling.
Tekst: Jorg Tönjes
Beeld: Jorg Tönjes