Column: André Hoogendijk: De kracht van de keten
Boeren weten dit al van oudsher. De eerste boeren in Nederland hadden wat wij nu een moestuin zouden noemen. Ze teelden een aantal gewassen bij de boerderij om met hun gezin op te eten. Vooral granen en een beetje groente met hier en daar een fruitboom. Koeien en schapen zorgden voor bemesting en leverden zelf ook nog voedsel op en nuttige bijproducten als leer en wol. Met meer dan vier koeien had je al een megastal. In een jaar met een goede oogst werd er geruild met de buren. Bij een tekort leden ze honger.
Dit klinkt als een verhaal uit de prehistorie, maar dergelijke boeren bestaan nog steeds. Volgens statistiek uit 2016 waren er op dat moment 10,5 miljoen boerderijen in de Europese Unie, waarvan er 4 miljoen een totale opbrengst hadden met een waarde onder de 2.000 euro per jaar. Samen produceren zij slechts 1 procent van het voedsel in de EU. Op 3 miljoen van deze boerderijen eten de boeren met hun gezinnen meer dan de helft van de oogst op. Als men het in Brussel heeft over ‘kleine boeren’ bedoelt men deze moestuinders.
Samen boeren
In de loop van 17e en 18e eeuw gingen boeren steeds meer produceren. Schaalvergroting was toen al aan de orde van de dag. Met dank aan de uitvinding van de paardenkarnmolen kon er meer melk worden gekarnd en kreeg de boerin tijd voor andere dingen. Je had dan natuurlijk wel een paard nodig waar je dan weer haver voor moest telen. Met de komst van de aardappel kregen Nederlanders de beschikking over een superfood met de vitaminen van groente en de energie van granen.
Met de komst van de aardappel kregen Nederlanders de beschikking over een superfood met de vitaminen van groente en de energie van granen
In de 19e eeuw gingen boeren zoveel produceren dat ze zich nog meer dan voorheen richtten op de export. In de tweede helft van die eeuw konden boeren de verwerking niet meer op het eigen erf af en startten ze onder meer zuivelfabrieken en suikerfabrieken. Boeren legden geld bijeen en startten vele coöperaties om samen hun producten te kunnen verwerken. Veel van deze coöperaties zijn in naam verdwenen, maar leven na vele fusies nog voort in huidige coöperaties.
Een troebele blik
Als een boer vandaag de dag een stalletje op het erf heeft om producten te verkopen vinden we dat charmant. Als tien boeren samen een nicheproduct in de markt zetten, worden ze op het schild gehesen. Als honderd boeren samenwerken vinden we het al niet meer interessant. Als duizend boeren samen producten verwerken of spullen inkopen, dan zijn ze onderdeel van big agro en moeten ze verantwoording afleggen voor waar ze mee bezig zijn. We lijken de kracht van samenwerking soms niet scherp meer te zien.
De sector heeft zelf in de afgelopen jaren ook kansen laten lopen. Toen de havermelk populair werd, ging men in Nederland zeuren of het nu wel of geen melk mocht heten. In andere landen gingen boeren haver telen, mengen met water en voor twee euro per liter verkopen aan nietsvermoedende stedelingen. De omzet per hectare haver, plus een beetje kraanwater, komt daarmee op zo’n 100.000 euro. Maar praat u ondertussen rustig verder over of het nu melk of drank moet heten.
We zullen alles op alles moeten zetten om van Nederlandse eiwitteelten onderscheidende producten te maken
Ook voor de huidige uitdagingen zullen ketens een belangrijke rol spelen. Voor de eiwittransitie zal geïnvesteerd moeten worden in verwerkingscapaciteit en in de ontwikkeling van lekkere en gezonde producten. Een paar bunder veldbonen telen is het moeilijkste niet. We zullen alles op alles moeten zetten om van Nederlandse eiwitteelten onderscheidende producten te maken. Een coöperatie in Zweden gaat voor bijna 100 miljoen euro een fabriek bouwen voor eiwit uit erwten. Laten we scherp blijven.
Met de eiwittransitie zijn we al aan de late kant, maar met omslag naar biobased kunnen we nog vooroplopen. We kunnen koolstof opslaan in vezelgewassen, daar materialen van maken voor bouw en isolatie en daarmee vervuilende industrieën verdringen. We telen al eeuwenlang vlas en hennep en hebben alle kennis in huis om snel op te schalen. Als sector en overheid hierin goed samen optrekken, kan de Nederlandse landbouw laten zien wat groene industriepolitiek echt inhoudt - mét een verdienmodel voor boeren.
De kracht van de keten
Nederland heeft een unieke positie als het gaat om ketens. We hebben veredeling, teelt, handel en verwerking allemaal in huis of dichtbij. We hebben een sterke interne markt. Grote buitenlandse steden liggen vlakbij en zitten te springen om hoogwaardige producten. We kunnen als landbouw samenwerken met techniek, bouw, chemie en andere sectoren die sterk zijn in ons land. We hebben de beste boeren en veel enthousiaste jonge mensen die willen bijdragen aan een duurzame toekomst.
Laten we daarom stoppen met navelstaren, rondjes draaien op het erf en piekeren over het verdienmodel. Laten we leren van de lessen uit het verleden. Laten we gaan werken aan de toekomst. Laten we onze luiken en onze ogen openen. Laat de politiek ons aanmoedigen en ondersteunen. Laten we met elkaar aan de slag gaan. Laten we zelf ons eigen perspectief creëren. Laten we ketens bouwen met de boer als sterkste schakel.