Alternaria rukt op

De verklaring voor deze ontwikkeling moet worden gezocht in een combinatie van factoren, zoals: het veranderende klimaat, de zuinigere bemesting en het gebruik van meer specifiek werkende middelen tegen Phytophthora. Het is niet bekend of er sprake is van een agressiever wordende Alternaria-populatie. Wel is duidelijk, dat de Alternaria-symptomen kunnen worden veroorzaakt door twee verschillende soorten namelijk Alternaria solani en Alternaria alternata. De twee soorten zijn in het veld niet te onderscheiden, maar de symptomen verschillen wel van die van Phytophthora.
Gekleurde bladvlekken
Beide Alternaria-soorten veroorzaken donkerbruine tot zwartgekleurde bladvlekken. De eerste symptomen zijn gewoonlijk op de onderste en oudste bladeren te zien en treden vaak al enkele weken na opkomst van de aardappelplanten op. In het begin zijn het kleine stipjes die enkele millimeters groot zijn en verspreid over het blad voorkomen.
Vanuit deze primaire infecties worden hogergelegen bladlagen geïnfecteerd door sporen die via wind of water worden verspreid. Naarmate de epidemie zich verder ontwikkelt, komen meer grote bladvlekken voor die door bladnerven worden begrensd. Deze bruin tot bruinzwarte vlekken variëren in grootte van enkele millimeters tot 2 centimeter.
In de grote vlekken zijn met het blote oog duidelijk de voor Alternaria typerende concentrische ringen te zien. De bladvlekken worden vaak omringd door een gele, chlorotische ring die veroorzaakt is door toxinen. Bij een ernstige aantasting kan het blad afvallen. Aan de hand van de symptomen is niet te zeggen of er sprake is van A. solani of A. alternata. De ziektebeelden kunnen worden verward met gebrekziekten of fysiologische afwijkingen.
Aantasting van knollen
Op de knollen ontstaan door A. solani, vooral in de omgeving van de navel, aanvankelijk kleine, nauwelijks zichtbare, bruine streepjes of vlekjes. Zij breiden zich slechts langzaam uit, zijn donker bronsachtig van kleur, hebben een ronde of onregelmatige vorm en zinken op den duur iets in. De plekken kunnen enkele centimeters groot worden. Symptomen veroorzaakt door A. alternata blijven beperkt tot ronde putjes (pits).
Knolaantasting door A. alternata wordt in Nederland niet gevonden. Bij aantasting door A. solani kan de schil op de grens van het gezonde weefsel min of meer rimpelen en samentrekken. Het zieke weefsel wordt droog en hard. Aan de oppervlakte is de massa verdroogd en lichtbruin. Dit gedeelte is vaak van het gezonde weefsel gescheiden door een donkerbruine, enigszins vochtige zone. De ziekte is bij het rooien niet of in zeer geringe mate waar te nemen.
Waarschijnlijk vindt de besmetting hoofdzakelijk plaats op wonden die bij het rooien en verwerken ontstaan. Aantasting van knollen door Alternaria komt niet ieder seizoen voor in Nederland. In 2004 kwamen er in het Zuidwesten nogal wat door Alternaria aangetaste knollen voor, waarschijnlijk omdat onder te droge omstandigheden was gerooid.
Levenscyclus
Beide Alternaria-soorten overwinteren in gewasresten, in knollen of in de bodem als donkerbruine, min of meer ronde chlamydosporen. A. alternata kan bovendien overwinteren op andere waardplanten, zoals onkruiden, en op zaden van diverse gewassen. Temperaturen tot min 30 graden worden overleefd. De primaire infecties vinden plaats in het voorjaar als de sporen vanuit het veld door wind en water worden overgebracht op de jonge aardappelplanten.
Er is een tendens dat de vroegrijpe rassen eerder worden aangetast en dat deze rassen mede als een infectiebron kunnen dienen voor de later rijpe rassen. De tijd tussen infectie en vorming van nieuwe sporen (duur van één cyclus) wordt geschat op vijf tot zeven dagen. Fysiologische stress van de aardappelplant zorgt voor een snellere ontwikkeling van Alternaria.
Inzet van fungiciden
Bij de bestrijding van Alternaria is de inzet van fungiciden de effectiefste bestrijdingsmaatregel. De keuze van de middelen en het tijdstip van de eerste bespuiting en de vervolgbespuitingen zijn hierbij cruciaal. Er is keuze uit twee categorieën middelen. In de eerste plaats middelen die zijn toegelaten voor de bestrijding van Phytophthora met een nevenwerking tegen Alternaria. Hierbij gaat het om middelen die mancozeb, zoxium, fenamidone of famoxadone bevatten.
Het ene middel is sterker dan het andere middel. Afhankelijk van de ernst van de situatie kan met behulp van de plusjestabel een keuze worden gemaakt (zie tabel). Deze tabel is gebaseerd op ervaringen van specialisten uit vele Europese landen.
Om in Nederland resistentieopbouw te voorkomen, zijn op de etiketten van de middelen beperkingen opgenomen. In totaal mogen er per seizoen zes bespuitingen met een QoI-middel worden toegepast. De richtlijn moet er toe bijdragen dat het effect van de middelen langere tijd behouden blijft.
Gevoeligheid van rassen
In Nederland is bij de ontwikkeling van nieuwe rassen nooit gericht geselecteerd op resistentie tegen Alternaria. In de praktijk zijn wel ervaringen opgedaan met de gevoeligheid van rassen. Rassen gevoelig voor Alternaria zijn onder andere: Markies, Ramos, Agria, Lady Christl en Aveka.
In Duitsland zijn veldproeven gedaan om de rasgevoeligheid voor Alternaria te onderzoeken. Daaruit blijken verschillen in gevoeligheid tussen de rassen. Op basis van deze onderzoeksresultaten worden de zetmeelaardappelrassen ingedeeld in gevoelig en minder gevoelig. Dat heeft ook gevolgen voor de fungiciden die tegen Alternaria worden aanbevolen. Er zijn nog te weinig resultaten om hier op te kunnen bouwen.
Voedingstoestand planten
Een aantasting door Alternaria wordt bevorderd door stressomstandigheden. Het is dan zaak de planten zo optimaal mogelijk te laten groeien. Hagel, kou, hitte en windschade zijn niet te voorkomen. Schade door virussen en droogte (beregenen) moet zo gering mogelijk zijn.
De voedingstoestand van de plant kan worden beïnvloed door het toedienen van de juiste voedingsstoffen op het juiste tijdstip. Naast stikstof, fosfaat en kalium behoren daarbij ook andere elementen, zoals magnesium, zwavel, mangaan en borium. Uit een proef blijkt dat bij hoge ziektedruk het niet mogelijk is dat bladbemesting met magnesium, borium en zwavel de inzet van fungiciden kan verlagen om de aantasting af te remmen.
Ondersteunende systemen
Voor Alternaria zijn beslissingsondersteunende systemen ontwikkeld. Die zijn getoetst in teeltgebieden met een droger en warmer klimaat, waar Alternaria de belangrijkste ziekteverwekker is. In Nederland heeft Dacom een Alternaria-model ontwikkeld. De kritieke weersomstandigheden voor Alternaria zijn redelijk goed bekend. Daarmee kunnen kritieke dagen worden voorspeld.
De moeilijkheid is de gevoeligheid van de plant. In het begin van het seizoen zijn de planten minder gevoelig en behoeven ze ondanks het optreden van kritieke dagen niet te worden beschermd. Later wordt het gewas gevoeliger en is bescherming nodig.
Er moeten nog veel vragen worden beantwoord alvorens de BOSsen breed kunnen worden ingezet.
Geïntegreerde bestrijding
Er zijn (nog) geen Alternaria-resistente rassen en ook het uitschakelen van primaire inoculum bronnen draagt bij deze schimmels niet veel bij aan het terugdringen van de ziektedruk. Het enige wapen dat overblijft, is het op de juiste manier toepassen van fungiciden. Het arsenaal effectieve middelen ter bestrijding van Alternaria is klein.
Bovendien werken de middelen alleen preventief. Door het toenemende probleem worden steeds vaker QoI-middelen ingezet. Er zijn geen aanwijzingen dat er in Nederland al resistentie tegen deze middelen is ontwikkeld, maar het is belangrijk goede strategieën (middelkeuze, timing) te ontwikkelen, waarin deze QoI-middelen op een verantwoorde manier zijn opgenomen.
Overzicht van de belangrijkste middelen en werkzame stoffen tegen Alternaria.
Merknaam | Alternaria b |
contactfungiciden | |
Shirlan (0,4 l/ha) | (+) |
Ranman (0,2 l/ha)) | - |
Daconil 500 vlb (3,5 l/ha) | +(+) |
maneb/mancozeb (2,0/2,25 kg/ha) | ++ a |
Unikat Pro (1,8 kg/ha) | ++(+) |
contact + locaal-systemisch | |
Aviso DF (3,0 kg/ha) | ++ |
Tanos (0,6 kg/ha) | ++ |
Curzate M WG (2,5 kg/ha) | ++ |
Acrobat DF (2,0 kg/ha) | ++ |
Valbon (2,0 kg/ha) | ++ |
Revus (0,6 l/ha) | - |
locaal-systemisch | |
Curzate Partner (0,2 kg/ha) f | - |
contact + systemisch | |
Tattoo C (2,7 l/ha) | +(+) |
Fubol Gold (2,5 kg/ha) | ++ |
locaal-systemisch + systemisch | |
Infinito (1,6 l/ha) | - |
Consento (2,0 l/ha) | ++ |
Proxanil (2,0 l/ha) | - |
specifiek tegen Alternaria | |
Amistar (0,25 l/ha) | +++ |
Signum (0,2 kg/ha) | +++ |
Tekst: Huub Schepers
Beeld: Bert Evenhuis, PPO-AGV