Voedergewassen vullen bouwplan akkerbouwer

Voercentrum
Een voercentrum is een centrale plaats waar melkveehouders het voer voor hun koeien vandaan kunnen halen. Dat kan ruwvoer zijn in de vorm van gras of maïs. Maar het kunnen ook krachtvoervervangers zijn, zoals graan, droge erwten of andere eiwitbronnen. De verschillende grondstoffen kunnen worden gemengd tot een rantsoen op maat. Een voercentrum heeft ook boeren nodig die het voer voor het centrum telen. Dat kunnen akkerbouwers en melkveehouders zijn. Het voercentrum fungeert dus als collecteur, verwerker, voersamensteller, opslagplaats en distributiecentrum.
Voer-Landerij
In de regio Zuidoost-Drenthe, waar beide ondernemers hun bedrijf hebben, worden de mogelijkheden voor een voercentrum onder de naam Voer-Landerij onderzocht. Het is onderdeel van een overkoepelend project, Agro-Landerij, gericht op samenwerking tussen ondernemers en bewoners in het gebied met als doel het behoud van een aantrekkelijk landschap en een economisch sterke regio. Kersten en Wilms zijn betrokken geraakt bij het project en zien beiden voordelen in samenwerkingsvormen.
'Financieel verhaal'
Kersten ruilt al grond met een melkveehouder en neemt mest af. Hij ziet een nieuw samenwerkingsinitiatief wel zitten. 'Hoewel het opzetten van zo'n Voer-Landerij vergaande gevolgen heeft', zegt Kersten. 'Het vraagt een heel andere manier van benaderen dan we tot nu toe gewend zijn, maar uiteindelijk is het een financieel verhaal.'
Of het voer telen in zijn bouwplan past, daarover is hij duidelijk. 'In mijn beleving is het niet zo vanzelfsprekend meer om een derde of de helft van het areaal in te vullen met aardappelen, zelfs al heb ik daarin geïnvesteerd. Als aardappelen telen betekent dat je geld rondpompt zonder dat er onder de streep iets overblijft, dan gaat de grap er gauw af. Bovendien, zetmeelconcern Avebe heeft aangekondigd dat hun productie met 20 procent krimpt. Dan heb ik 10 hectare grond over. Daar moet ik dan toch ook een ander invulling voor vinden.'
Volgens Wilms een herkenbare situatie voor veehouders. 'Het verbouwen van eigen ruwvoer kan voor een veehouder niet uit. Je moet ervoor investeren in grond, machines en ruimte voor opslag. Daarnaast moet je de eigen uren rekenen. Met de weinige uren die de machines draaien en met grondprijzen van 40.000 euro per hectare, is het voor de veehouder niet rendabel te rekenen. Op ons bedrijf willen we dat wel kwijt.'
'Regionaal is duurzaam'
De veehouder heeft meer redenen om het voer telen uit te besteden. 'Ik houd dan meer tijd over voor de koeien. Het is een vorm van specialisatie.' Het regionaal telen past bovendien in het streven naar een duurzame landbouw, zegt Wilms. 'De overheid dwingt iedereen tot duurzaam produceren. De mengvoederindustrie is daar erg mee bezig. Ook wordt onderzocht hoe soja een duurzaamheidspredicaat kan krijgen. In mijn ogen is soja uit het buitenland niet duurzaam, hoe je er ook aan rekent. Denk alleen maar aan de CO2-uitstoot door het transport. Dat gesleep over de wereld moeten we oplossen.'
Wilms zoekt die oplossing in regionaal geteelde producten. Hij moet dan kiezen uit andere gewassen dan soja. 'Mogelijkheden genoeg.' Er komt vraag naar gras en maïs, maar ook gewassen die voorheen al in het bouwplan van de akkerbouwer zaten. Luzerne is goed voer, zegt Wilms. Droge erwten leveren veel eiwit, goede energieleveranciers zijn voederbieten en GPS (gehele plant silage; deegrijp graan, gehakseld en ingekuild). Koolzaad voor de oliepersen levert raapschroot als nevenproduct. En natuurlijk is er vraag naar maïs.
Meerwaarde
Kersten heeft geen directe voorkeur voor een bepaald gewas: 'Als het maar een hoger saldo heeft dan graan.' De akkerbouwer teelt nu de helft aardappelen, een kwart suikerbieten en een kwart graan voor de vruchtwisseling. 'Dat kan ook anders worden ingevuld. Maïs heeft niet de voorkeur. Het is niet de ideale voorvrucht, vanwege de problemen met Pratylenchus penetrans. Dan moet ik een halve dosering granulaat gebruiken in plaats van een kwart in de rij. Dat kost 100 euro per hectare extra.'
Het precieze saldo van dat nieuwe gewas is niet doorslaggevend, geeft de akkerbouwer aan. 'Het kan ook een plus opleveren omdat het goed past in de vruchtwisseling, of omdat je daarmee bepaalde machines rendabeler kunt maken.' Dat het voor zowel akkerbouwer als melkveehouder voordelen heeft, daarover zijn beide boeren het wel eens. Wilms: 'Het gaat voor de veehouder ook niet altijd om het goedkoopste voer. Met de Voer-Landerij bespaart hij op kosten. Dan kan hij best iets meer voor zijn voer betalen dan hij nu doet.'
Groeien
'Hoever is de ontwikkeling van Voer-Landerij nu?', vraagt Kersten aan het eind van het gesprek. De cijfers worden op een rijtje gezet, legt Wilms uit. 'Onderzoekers rekenen er aan. De provincie heeft daarvoor Leader-geld beschikbaar gesteld, omdat ze hechten aan samenwerking tussen akkerbouwers en veehouders, ondermeer uit oogpunt van verduurzaming en economisch perspectief van de landbouw.' Dat klinkt Kersten goed in de oren. 'Met die cijfers moet je het wel op gang krijgen. Maar samenwerken moet bij de ondernemers ook groeien.'
'Ruimte voor duizenden hectares luzerne'
In Friesland komt het voercentrum dit jaar uit de startblokken, maar voorlopig nog zonder akkerbouwers. Melkveehouders gaan ruwvoer telen voor het voercentrum. De bedoeling is om akkerbouwers in een later stadium er bij te betrekken. Akkerbouwer Piet Hoekstra in Sint Jacobiparochie ziet daarin kansen.
'Het is prachtig dat iemand in de regio zijn nek uitsteekt voor dit initiatief. Ik heb er vertrouwen in', zegt Hoekstra. 'Koeienboeren zijn geen plantentelers. Zij lopen niet om 7 uur 's ochtends het land in om te kijken hoe het gewas erbij staat. Zij denken aan hun koeien.'
Goedkoper eiwit uit Rotterdam
Struikelblok is dat de voerfirma's goedkoper eiwit uit Rotterdam kunnen halen dan bij de akkerbouwer om de hoek. Hoekstra ziet twee manieren om de eiwitteelt in Europa terug te krijgen: de politieke keuze om zelfvoorzienend te zijn en de keuze voor regionaal geteelde producten.
'Als Europa zelfvoorzienend wil worden, komt de eiwitteelt wel terug, maar misschien niet in Nederland. Zonder subsidie kan het niet concurreren met het tarwesaldo. We hebben bovendien te kleine percelen. Hier zijn we aangewezen op moeilijke gewassen en hoogwaardige producten, zoals de zaadteelt van verschillende gewassen. De eiwitteelten passen beter op de grote vlakten in Polen, Duitsland, Frankrijk en Hongarije.'
Mogelijkheden voor regionale productie
Ook regionale productie van eiwitgewassen biedt volgens Hoekstra mogelijkheden. 'Bij de biologische jongens werkt dat. Traceerbaarheid weegt dan zwaar. Dat het Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO)-vrij is, is ook een pluspunt. De vraag is: wat mag een regionaal en goed traceerbaar product meer kosten dan een Rotterdams product? Het moet de akkerbouwer meer opbrengen dan het tarwesaldo, want het oogsten is risicovol. Bij de oogst moet het beslist droog zijn.'
Luzerne op klei
Daarnaast verwacht Hoekstra dat luzerne op kleigrond terrein gaat winnen. 'Een paar akkerbouwers zijn daarin gestapt. Ze telen geen tarwe meer, maar alleen pootaardappelen en luzerne. Die schrikken straks van de mooie pootaardappelgrond die ze daarvan krijgen. Als de grasdrogerijen daarmee uit de voeten kunnen, kunnen er duizenden hectares komen. Die combinatie is te maken, het rantsoen is samen te stellen.'
Tekst: Harma Drenth
Beeld: Geert Marissen