Multiresistentie brengt bladrammenas naar het zand
Minder resultaat bij zomer- en herfstzaai
Wie bladrammenas in de zomer zaait, moet er rekening mee houden dat het bestrijdingsresultaat een stuk minder zal zijn. Bij zaai in de herfst is het zelfs verwaarloosbaar. Het IRS gaat ervan uit dat het bestrijdingseffect van stoppelzaai maximaal 65 procent is; 30 procent door natuurlijke uitzieking onder elk niet-waardgewas plus het extra effect van de bladrammenas, variërend van 0 tot 35 procent. Dat laatste lukt alleen in een warme nazomer, bij voldoende dichte zaai en met behulp van een startstikstofgift.
Twee rassenlijsten
Het rassenonderzoek maakt onderscheid tussen voorjaarszaai en de nateelt in de stoppel. Hiervan verschijnen twee rassenlijsten, omdat verschillende eigenschappen belangrijk zijn. Late bloei en hergroei na maaien spelen bij late zaai nou eenmaal een ondergeschikte rol. De lijst voor voorjaarszaai in 2009 staat in tabel 1, die voor de stoppelteelt verschijnt in de loop van het voorjaar.
Braakverplichting vervallen
Ondanks de goede bestrijdingsresultaten van de BCA1-rassen neemt onder akkerbouwers de animo om bladrammenas in het voorjaar te zaaien, drastisch af. Dat komt, doordat de braakverplichting is vervallen en doordat er steeds betere suikerbietenrassen beschikbaar komen met een resistentie tegen het bietencysteaaltje. Veredelaars schatten dat de afgelopen twee jaar ongeveer 2.000 hectare bladrammenas in het voorjaar werd gezaaid. Die markt denken ze voor een groot deel kwijt te raken.
Bladrammenas als nagewas populair
Daar staat tegenover dat het gebruik van bladrammenas als nagewas de afgelopen jaren steeds verder is toegenomen. Met zo'n 20.000 hectare is de groenbemester net zo groot is geworden als gele mosterd. Vooral op het zuidoostelijk zand neemt bladrammenas in populariteit toe.
De nieuwste rassen zijn resistent tegen meer aaltjes dan alleen het bietencysteaaltje. In het bijzonder de rassen met een (partiële) resistentie tegen wortelknobbelaaltjes (met name Meloidogyne chitwoodi maar ook M. fallax) zijn een uitkomst. De meeste andere groenbemesters zijn waardplanten voor deze aaltjes.
Een groot verschil met bietencysteaaltjes is dat bladrammenas de wortelknobbelaaltjes niet actief bestrijdt. Wortelknobbelaaltjes laten zich niet lokken, maar sterven puur uit gebrek aan voeding. Het effect is daarmee maximaal gelijk aan dat van zwarte braak.
Naar het zand
Omdat de telers op het zuidoostelijk zand hun bladrammenas vaak na een vroegruimend gewas telen, is het idee ontstaan om het rassenonderzoek voor de voorjaarszaai dáár te laten plaatsvinden.
Johan Sanderse, die namens LTO de telers vertegenwoordigt in de Commissie Samenstelling Aanbevelende Rassenlijst (CSAR): 'We hebben op dit moment aardig in beeld hoe de verschillende bladrammenasrassen het op de klei doen, maar van het zand niet. Nu de teelt op het zand steeds groter wordt, hebben we in overleg met de kwekers besloten het voorjaarsrassenonderzoek te verplaatsen. Bij het zaaien na een vroegruimend gewas wil je ongeveer dezelfde raskenmerken weten als bij de voorjaarszaai. Dit jaar is er trouwens sprake van een dubbeling. Het onderzoek naar voorjaarszaai op de klei loopt nog een jaar door om ervoor te zorgen dat de rassen die nu twee jaar in onderzoek zijn ook nog in de rassenlijst kunnen worden opgenomen.'
Waar de proef komt te liggen, is nog niet bekend. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering blijft in handen van DLV Plant.
Meer resistenties
Tegelijk met de verschuiving naar het zand wordt een nieuwe labtest uitgevoerd. Die moet uitwijzen of een ras voldoende resistentie bezit tegen het chitwoodi-aaltje. In de aanloop naar deze test zijn er al zogeheten ringtesten geweest, waarbij de labtesten zijn vergeleken met wat er in het veld gebeurt. Daaruit blijkt dat er een duidelijk verband bestaat. Hoe de classificatie er precies gaat uitzien, is nog niet bekend. Telers moeten straks in de rassentabel kunnen zien of een ras goed genoeg presteert op het gebied van chitwoodi-aaltjes. Op dit moment zijn ze nog volledig afhankelijk van de informatie die de kwekers verstrekken.
Wellicht dat daar in de toekomst nog aaltjes bijkomen. Het lijkt er namelijk op dat de genetica van bladrammenas voldoende aanknopingspunten heeft om ook op resistentie tegen andersoortige aaltjes te veredelen. De kwekers zijn daar hard mee bezig, maar uit concurrentieoverwegingen willen ze daarover nog niet veel zeggen.