Duizenden hectares vallen af voor pootgoedteelt
Richtlijn uit 1969
Toch gaat de EU nog uit van de quarantainestatus. Nu geldt nog de oude richtlijn die uit 1969 stamt. In januari 2004 heeft Nederland het beleid nog aangescherpt om te voldoen aan de Europese regelgeving. Toen is de PD weer begonnen met het opleggen van besmetverklaringen na vondsten van AM in officieel onderzoek.
Per 1 juli 2010 geldt een geheel nieuwe Europese richtlijn. Doel daarvan is het harmoniseren van de regelgeving in de verschillende lidstaten. De lidstaten kunnen binnen de kaders van de richtlijn hun eigen beleid invullen. Janssen is nauw betrokken bij die nationale invulling. 'Omdat we de quarantainestatus discutabel vinden, wilden we de regelgeving basaal invullen. Ons doel is de gevolgen voor de Nederlandse sector zo beperkt mogelijk te houden.'
Op hoofdlijnen is nu bekend hoe Nederland met de Europese regels wil omgaan. Brussel is daarmee akkoord. 'De inkt is droog, hoewel enkele details nog moeten worden ingevuld.' Eenvoudiger is de nieuwe regelgeving in elk geval zeker niet.
Besmetverklaring
Een van de belangrijkste zinnen in de door Brussel goedgekeurde regelgeving is dat de PD een besmetverklaring moet opleggen als bij officieel onderzoek een besmetting wordt gevonden. Het woord 'officieel' is hier de crux. 'Het is een verkapte acceptatie van het vrijwillige onderzoek', zegt Janssen. Brussel had grote moeite met het vrijwillige onderzoek dat in Nederland mogelijk is en wilde die mogelijkheid niet erkennen. 'De EU zal beslist niet accepteren dat een vrijwillig onderzoek een officiële vrijverklaring kan opleveren als de uitslag bevalt, maar niet leidt tot een besmetverklaring bij een vondst van cysten.'
Nu het vrijwillige onderzoek in elk geval niet is verboden en er geen consequentie vast zit aan een positieve uitslag – dat betekent dat een besmetting is gevonden – kan de Nederlandse teler daarmee zijn voordeel doen. Janssen: 'We zijn blij met de ruimte voor zo'n managementtool.'
Wat is een perceel?
Een tweede heet hangijzer in de nieuwe regelgeving is de invulling van het begrip 'perceel'. Het is het laatste onderdeel dat nog niet is geharmoniseerd. Oftewel, landen kunnen zelf invullen wat een perceel is. Brussel hield in eerste instantie vast aan een natuurlijke begrenzing van een perceel. Eén besmet monster zou een besmetverklaring opleveren van sloot tot sloot of van kavelpad tot berm, ongeacht de grootte van het perceel.
Die rigide afbakening is van tafel. Landen mogen hun eigen invulling geven aan wat zij zien als perceel. Voorwaarde is dat daarbij een wetenschappelijke onderbouwing wordt geleverd. Die onderbouwing kon Nederland geven. Daarbij is gebruikgemaakt van haardenonderzoek van Plant Research International (PRI) en van de informatie uit het aaltjesadviessysteem NemaDecide dat ook op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd is.
Als bekend is hoeveel aaltjes zich in het centrum van de haard bevinden, kan worden berekend hoe ver de besmetting is verspreid over het perceel. Verspreiding van het aardappelcysteaaltje vanuit de haard over het perceel gebeurt vooral in de bewerkingsrichting, maar weinig in de breedterichting. 'Met die informatie kunnen we berekenen binnen welke grenzen de haard valt', legt Janssen uit. 'In de Nederlandse invulling van de regelgeving is van deze kennis gebruikgemaakt bij het definiëren van het perceel.'
Breedte van besmet terrein
In de praktijk komt het er op neer dat de breedte van de strook grond die besmet wordt verklaard na het vinden van een haard, afhangt van de breedte van de bemonsterde strook. Aan weerskanten van die bemonsterde strook wordt een aantal meters ook besmet verklaard. In de oude regelgeving heette de strook extra meters de buffer, in de nieuwe regelgeving heet dat de afbakening(sstrook) van een AM-besmet perceel.
De buffer is nu 6 meter aan weerszijden van de besmette strook. In de nieuwe regelgeving varieert de breedte van de afbakening van 16 tot 11 meter aan weerszijden van de besmette strook. Het aantal extra meters is berekend uit de grootte van de haarden en de onzekerheid over de ligging ervan. Hoe smaller de bemonsterde strook, hoe breder de afbakening. Bij een bemonsteringsstrook van 7 tot 11 meter geldt een afbakening van 16 meter aan weerszijden en wordt 43 meter besmet verklaard (tweemaal 16 meter plus 11 meter). Bij een bemonsterde strookbreedte van 22 meter geldt een afbakening van 14 meter aan weerszijden, bij 33 meter een afbakening van 12 meter en bij 44 meter geldt 11 meter aan weerszijden.
Om de zogenoemde barcodes te voorkomen moet de afstand tussen twee besmette stroken, inclusief de afbakening, minimaal 27 meter zijn. Is de afstand kleiner, dan wordt ook deze strook aangemerkt als besmet perceel. Dit heet de veiligheidszone. Ook de afstand tot oudere, geldende besmettingen telt mee. De veiligheidszone die zo ontstaat, wordt als besmet aangemerkt zolang de oudste besmetting niet is opgeheven.
1.500 milliliter
Een tweede verandering met grote gevolgen is de invoering van de standaardbemonstering van 1.500 milliliter per hectare. Nu kan een monstergrootte van 600 milliliter per hectare de benodigde AM-onderzoeksverklaring opleveren. Over ruim een jaar kan dat onder voorwaarden. Voor een perceel geldt het recht op een monstergrootte van 600 milliliter, wanneer er op het perceel zes jaar lang geen aardappelen hebben gestaan (dus een rotatie van 1 op 7), wanneer het vorige onderzoek geen dode en geen levende cysten heeft opgeleverd en wanneer bij de vorige twee uitslagen geen levende cysten zijn gevonden. Het recht op 600 milliliter vervalt als een consumptieteelt plaatsvindt. De achterliggende reden daarvan is dat dan de bemonsteringscyclus wordt doorbroken en de historie van het perceel niet meer bekend is.
Wie denkt dat hij voor een perceel ook na 1 juli 2010 recht heeft op een monstergrootte van 600 milliliter, moet dat zelf aanvragen en kunnen aantonen met kopieën van uitslagen en onderzoeksverklaringen. 'Dat moet voorafgaand aan de bemonstering', vertelt Janssen. 'We zijn in overleg met de NAK over hoe de telers die gegevens kunnen overleggen.' Uitslagen van vóór 1 juli 2010 blijven volgens Janssen geldig, zolang geen aardappelen zijn geteeld.
Herbemonstering
Verder vervalt de mogelijkheid om in het eerste jaar na besmetverklaring een herbemonstering te laten uitvoeren. Op een besmet perceel kan na drie jaar weer een bemonstering plaatsvinden als een bestrijdingsmaatregel is uitgevoerd. Dat betekent dat bij een besmetting de pootgoedteelt naar een bouwplan van 1 op 4 verschuift of dat tussendoor eerst een resistent consumptieras wordt geteeld. De bestrijdingsmaatregelen – zoals het telen van raketblad of aardappelen als vanggewas en grondontsmetting – blijven hetzelfde. Zonder bestrijdingsmaatregel kan de volgende bemonstering pas na zes jaar plaatsvinden. De omvang is dan uiteraard 1.500 milliliter.
Impact is groot
De impact van de ruimere afbakening van AM-besmette percelen is groot. 'De oppervlakte besmette percelen verdubbelt snel', zegt Janssen. Bij die inschatting heeft hij het effect van de veiligheidszones niet meegenomen. 'De vergroting van het monstervolume van 600 milliliter naar 1.500 milliliter geeft meer trefkans. Nu is ruim 5.000 hectare besmet. Een verdubbeling van dat areaal verwacht ik zeker. Een verdrievoudiging is ook mogelijk.' Er circuleren zelfs schattingen van 20.000 hectare.
Grotere kans op ontdekking haard
Voor de individuele teler betekent het een veel grotere kans op ontdekking van een haard. Hetty Regeer van NemaDecide rekent voor wat de impact is. 'Stel dat je een kleine haard hebt; de kans dat je hem met 600 milliliter vindt, is 11 procent. Zo'n haardje vind je zomaar niet. De kans dat je die haard met een bemonstering van 1.500 milliliter wel vindt, is ruim 25 procent. En de kans dat je dat haardje met een intensieve bemonstering opspoort, is 75 procent.
Als met een officieel onderzoek de haard wordt gevonden, mag je het jaar erna niet meer herbemonsteren. Het volgende monster mag je pas nemen na drie jaar en na een bestrijdingsmaatregel. Dan zit je op 1.500 milliliter. De natuurlijke afbraak van het aaltje is behoorlijk, maar van de cysten is het verwaarloosbaar klein. Zonder maatregel is de kans dan nog ruim 20 procent dat de haard wordt gevonden. Maar zelfs met een bestrijdingsmaatregel valt het niet mee om vrij te zijn. Je moet óf helemaal geen cysten vinden óf in twee onderzoeken geen levende cysten vinden.'
Dit is slechts een voorbeeld, benadrukt Regeer. 'Bij diverse bedrijven kunnen telers een NemaDecide-advies krijgen dat op hun bedrijf is toegesneden.'
Complexere regelgeving
Het belangrijkste is dat telers niet afwachten tot de besmettingen er zijn, maar vroegtijdig de problemen onderkennen, zodat ze daarop kunnen inspelen. Daarover zijn de verschillende deskundigen het eens. En daarbij wordt de noodzaak van begeleiding groter. 'Aan de ene kant zijn de problemen in de pootgoedgebieden steeds ernstiger, aan de andere kant wordt de regelgeving steeds complexer', zegt Douwe van Dongera van Profyto. Hij schat dat 70 tot 80 procent van de pootgoedtelers ooit tegen een besmetting aanloopt. 'Niet alleen met aardappelcysteaaltjes, ook met Meloidogyne chitwoodi of vrijlevende aaltjes. Nog niet alle telers zijn zich daarvan bewust. En ook niet iedereen praat er gemakkelijk over. Telers lopen niet met hun problemen te koop. Bovendien zijn ze er niet altijd blij mee als de buurman weet dat ze een besmetting hebben. Een besmetting heeft grote invloed op je rendement. Besmette grond is minder waard.'
Plan van aanpak
Het toeleveringsbedrijf heeft met collega-bedrijven George Pars Graanhandel en DSD en onderzoeksinstituut HLB een plan van aanpak ontwikkeld om de aaltjes onder controle te houden. Zo'n 10 procent van de klanten heeft zich daarvoor al aangemeld, zegt Van Dongera. De eerste week van maart was de stand 144 telers; met een gezamenlijk areaal van 8.000 tot 9.000 hectare. 'En daar komen dagelijks nog deelnemers bij.'
Perceelsniveau
Dat plan van aanpak is ontwikkeld op perceelsniveau, zegt Egbert Schepel van HLB. Het begint met een intensieve bemonstering. 'Je kunt namelijk pas iets doen als je weet wat je hebt.'
Schepel adviseert om meteen na de aardappelteelt die intensieve bemonstering te laten uitvoeren, met soortbepaling. Het doel daarvan is om vervolgens voor elk perceel afzonderlijk een rassenkeuze te kunnen maken. 'Het kiezen van niet-vatbare rassen is voor pootgoedtelers niet mogelijk. Het aandeel vatbare rassen is daarvoor veel te hoog. Telers kunnen wel een gerichte rassenkeuze doen. Als je een heel lichte besmetting hebt met alleen Globodera pallida of alleen Globodera rostochiensis, kun je daar de juiste rassen bij kiezen. Misschien betekent het dat de teler een ander rassenpakket moet telen. Die omschakeling kost een paar jaar. Daarmee kan hij nu al beginnen.'
Doel is om de kans op een besmetting zo klein mogelijk te houden. 'Als je in een intensieve bemonstering op een detectiekans van 80 procent zit, is het eigenlijk al te veel uit de hand gelopen.'
Bewust van noodzaak bemonsteren
Veel telers zijn zich volgens Schepel al bewust van de noodzaak om intensief te bemonsteren. 'HLB mag geen officiële onderzoeken meer doen, maar de vraag naar intensieve bemonstering en naar advisering in de problematiek is behoorlijk gegroeid.'
Schepel wil de pootgoedtelers een tip geven. 'Zorg ervoor dat je voor zoveel mogelijk percelen vóór 1 juli 2010 een AM-vrijverklaring hebt. Dat kan nog met een monster van 600 milliliter. De vrijverklaring blijft geldig onder de nieuwe regelgeving. Ondertussen breng je dan met een intensieve bemonstering je mogelijke besmettingen in beeld. Dan blijf je zelf aan het roer.'
Verschil in trefkans tussen 600 en 1.500 milliliter
Het aaltjesadviesprogramma NemaDecide maakt duidelijk dat het vergroten van het monstervolume van 600 naar 1.500 milliliter per hectare de kans op het vinden van een haard verdubbelt. Op het voorbeeldperceel zit na een aardappelteelt in 2008 een haard met in de kern 30 cysten per kg grond, type Globodera pallida (E). De ontwikkeling van deze haard wordt gevolgd. Voorafgaand aan de volgende aardappelteelt, in 2011, is de detectiekans van deze haard 7 procent bij een monster van 600 milliliter en 15 procent bij 1.500 milliliter.
Kiest de teler daarna in 2011 een Bintje, zie figuur 1, dan loopt de kans op ontdekking op naar 32 procent bij 600 milliliter en zelfs 63 procent bij 1.500 milliliter. Een maatregel als grondontsmetting heeft door zijn werking van maximaal 70 procent doding van de aaltjes slechts een beperkt effect op de detectiekans. Dat komt vooral doordat de grondontsmetting de cysten niet laat verdwijnen. In 2015 is weer pootaardappelteelt mogelijk. In 2014 is de detectiekans nog 25 en 51 procent bij respectievelijk 600 en 1.500 milliliter.
In figuur 2 blijkt dat de teelt van een resistent ras als Innovator een groter effect heeft. De detectiekans gaat daarna sneller omlaag. Uiteindelijk naar 14 en 31 procent bij respectievelijk 600 en 1.500 milliliter.
Figuur 3 toont hoe de besmetting naar een aanvaardbaar niveau terugzakt. Na de teelt van Bintje in 2011 is hier gekozen voor de teelt van Innovator als vanggewas in 2013. Dat brengt de detectiekans fors omlaag. Het jaar daarna staat er weer een Innovator, een consumptieteelt, want pootgoedteelt is nog niet toegestaan. De detectiekans eindigt daardoor op 1,5 procent bij 600 milliliter en 4 procent bij 1.500 milliliter.
Tekst: Harma Drenth
Beeld: Rein Geleijnse, Plantenziektenkundige Dienst, Agrio