Telers willen zelf hun miniknollen produceren
De handelshuizen merken een groeiende belangstelling bij telers om zelf miniknollen te produceren. Ze produceren miniknollen uit planten in gaaskassen in vollegrond, in potten en op hydrocultuur. De eerste insteek is om de mini's op het eigen bedrijf te gebruiken, dus als middel om het eigen bedrijf gesloten te maken. Dit jaar produceert een tiental pootgoedtelers al zelf miniknollen, die in 2011 de grond in gaan. In 2013 kan het eerste handelspootgoed hieruit op de markt komen.
Systeemkeuring
Miniknollen worden tot nu toe minder streng gekeurd dan traditionele stammen. Voor de productie van miniknollen wordt regelmatig stamselectiemateriaal in vitro gebracht. Dit materiaal wordt eerst uitgebreid onderzocht op bacterieziek en virusziekte. Door het snijden van het in vitro materiaal worden in vitro planten gekweekt die uiteindelijk miniknollen opleveren. De geproduceerde miniknollen worden niet meer getoetst. De NAK controleert wel het systeem van productie.
Generatie minder
Handelshuizen hebben geen problemen met telers die zelf miniknollen produceren. HZPC bijvoorbeeld streeft naar minder generaties uit miniknollen, om de kwaliteit van zowel basis- als handelspootgoed te verbeteren. Daarvoor moet de productiecapaciteit van miniknollen snel toenemen. Voor elke generatie minder is gemiddeld zes keer meer uitgangsmateriaal nodig. Hoe dat moet worden geproduceerd, is nog de vraag.
HZPC heeft dit voorjaar op de productielocatie in Metslawier een hectare extra kassen laten bouwen, maar verwacht ondanks die uitbreiding dat de capaciteit snel te klein is om aan de vraag van de telers naar miniknollen te voldoen. Daar komt nog bij dat HZPC bij vier rassen – Mondial, Rodeo, Carlita en Carrera – zo snel mogelijk de traditionele stamselectie wil stoppen en volledig op miniknollen wil overstappen. Deze rassen zijn vatbaar voor virussen, waardoor de stamselectie te risicovol is.
Risicovolle productie
Of de eigen productie van miniknollen voor telers lonend zal zijn, daarover hebben de handelshuizen wel hun twijfels. Als alles goed gaat, is het zelf produceren van miniknollen waarschijnlijk goedkoper dan het aankopen. De productie is echte tuinbouw. Het vraagt een heel andere aanpak en aandacht dan de akkerbouwmatige teelten die de telers van huis uit kennen. De vermeerdering van miniknollen is soms al moeilijk genoeg; de ene teler haalt vier knollen van zijn mini's, de ander acht. Sommige rassen geven vier of vijf knollen per mini, andere geven tien knollen.
De productie van knollen aan in vitro planten is nog moeilijker en dus risicovoller. De productie per plantje is afhankelijk van het ras, maar ook van teeltomstandigheden. Als de aankoopprijs van miniknollen een argument is om zelf de productie ter hand te nemen, is er volgens de handelshuizen wellicht meer te verdienen aan de maximalisatie van de vermeerdering uit miniknollen. Een aantal telers zal aan de eigen productie van miniknollen beginnen, maar een aantal zal ook zeker weer afhaken, is de algemene overtuiging.
Areaalplanning
Voor de handelshuizen heeft de productie van miniknollen door telers tot gevolg dat ze minder snel op veranderende marktsituaties kunnen inspelen. Als ze miniknollen aankopen, kunnen telers elke twee, drie jaar hun rassenpakket volledig veranderen. Bij de eigen productie van miniknollen duurt dat langer. Bovendien maken de extra risico's in de productie het lastiger om rassen en volume af te stemmen op de vraag in de markt.
Frank van der Werff en Jan Hoogenboom, HZPC: 'Naar minder generaties'
'Nederland gaat prat op een systeem waarbij stammen maximaal vijf jaar kunnen worden nageteeld en vervolgens in vijf jaar een klasse A kan worden afgezet. Dan zijn we tien jaar verder. In de praktijk houden we het niet zo lang vol. We hebben te maken met gemiddeld 40 procent deklassering. Veel gaat goed, maar virussen en bacteriën zorgen ook vaak voor teleurstellingen.
Iedereen voelt de noodzaak om de kwaliteit van het pootgoed te verbeteren. Dat kan met miniknollen. Het basismateriaal is schoon. Na drie, maximaal vier jaar kan de partij dan worden afgeleverd. In die periode kan er weinig misgaan. Het betekent alleen dat we erg veel miniknollen nodig hebben. Niet alle telers willen miniknollen en het past niet op elk bedrijf. Daarom zetten we stamselectie niet overboord. Er is een categorie telers, met name de grote telers, die graag grote partijen klasse S willen aankopen en dat twee, drie jaar vermeerderen. We hebben dus ook S-productie nodig. Om de kwaliteit vanuit stamselectie te verbeteren, moet bij deze vermeerderaar ook een generatie minder worden geteeld. Daar willen we naartoe. En we moeten het eigen materiaal van het basispootgoed toetsen.
Een praktisch bezwaar van minder generaties, zowel bij miniknollen als bij traditionele stamelectie, is dat de productiecapaciteit fors omhoog moet. Elke generatie is een factor 6. Dat betekent ook een hogere kostprijs. Bij vier jaar natelen zijn de kosten van miniknollen 1 tot 2 cent per kg eindproduct, bij drie jaar natelen ongeveer 6 cent. Als je de kostprijs wilt berekenen, vergeet dan niet om de kosten van de afgekeurde partijen ook over het goedgekeurde areaal om te slaan. Voor een eerlijke vergelijking hoort dat er ook bij.'
Peter Oldenkamp, Van Rijn KWS: 'Zeker zijn van rasechtheid'
'We hebben allemaal de mond vol van kwaliteit. Het is moeilijk om de kwaliteit te verbeteren als aan het eind van de rit de kosten niet worden opgebracht. Het gevaar van lage prijzen is dat we de oplossing gaan zoeken in kostprijsverlaging. Dat leidt tot kwaliteitsvermindering en daarmee gaan de prijzen omlaag. Dat is een vicieuze cirkel waarin we vooral niet terecht moeten komen.
Van Rijn-KWS stimuleert traditionele stamselectie, omdat er telers zijn die klasse S willen kopen. Traditionele stamselectie is niet een plant selecteren uit een partij die als miniknollen is opgezet, maar een zorgvuldige selectie van het juiste type uit een stam die uit zuivere stamselectie is ontstaan. We waren in Nederland goed in deze traditionele stamselectie. Zuivere stamselectie, waarbij geen enkele voorgaande generatie uit micro- of miniknollen is ontstaan, komt niet veel meer voor. De oogst van in vitro vermeerderde plantjes wordt beschouwd als eenjarige stam, evenals de traditionele stam. Als uit dat materiaal dan weer een eenjarige stam wordt geselecteerd, dat is arbitrair. Materiaal dat groeit uit in vitro vermeerderde plantjes wordt wel beschouwd als een stam, maar daaruit kan geen stamselectie plaatsvinden. Het risico op mutanten bij in vitro is groot.
Miniknollen zijn een perfect systeem voor gesloten bedrijven. Eigenlijk moeten die dan na vier jaar worden afgezet. Dat is nu klasse S, maar we vinden dat ze als S/SE of als E rechtstreeks naar de eindgebruiker moeten. Dus geen nateelt meer. Nog een jaar extra natelen en als lagere klasse afleveren, is financieel gezien niet zo veel gunstiger, terwijl het risico op afkeuring veel groter is.'
Tekst: Harma Drenth
Beeld: Carolien Tiernego, Alex de Haan