Uitgekiend organische-stofbeheer
Dat rijmt niet met elkaar, vindt ook Arjan Reijneveld, productmanager Akkerbouw bij onderzoekslaboratorium Blgg AgroXpertus in Oosterbeek. Op zich hoeven telers zich volgens hem geen grote zorgen te maken. Want door de bank genomen zit het met de organische-stofwaarden in de Nederlandse landbouwgronden wel goed. Uit een uitgebreide data-analyse van Blgg blijkt dat de gehaltes in de afgelopen veertig jaar vrijwel stabiel zijn gebleven, met gemiddeld 11 procent organische stof op grasland en 4,5 procent op bouwland en maïspercelen. 'Landbouwkundig gezien is het niet eens zo heel erg als die waarden iets zouden dalen', zegt Reijneveld daarover.
Toch reden tot zorg
Toch is er volgens hem ook reden tot zorg. Op 55.000 hectare, voornamelijk akkerbouwgrond, is het organische-stofgehalte lager dan 1,5 procent. Meer dan de helft van deze grond heeft een hoge fosfaattoestand. Dat betekent dat er op die percelen relatief weinig mest aangevoerd kan worden, waardoor de organische-stofgehaltes alleen maar verder zullen dalen. Extra zorgelijk is dat het hier vooral om kleigronden gaat. De betreffende telers lopen grote kans dat bewerkbaarheid van hun grond verder achteruit gaat.
In balans
Voor alle telers geldt dat het goed is om zicht te hebben op de aanvoer en afbraak van organische stof, via een organische-stofbalans. De berekening is nodig omdat het gehalte in de bodem te langzaam verandert om aan de hand van de bodemuitslagen maatregelen te nemen. Een lichte daling of een stijging van het organische-stofgehalte is vaak een zaak van tientallen jaren.
Volgens de vuistregel wordt jaarlijks 2 procent van de organische stof in de bouwvoor afgebroken. 'Dat is een grof gemiddelde', zegt Reijneveld. 'Wat je ziet is dat de afbraak varieert van 1,5 tot 3,5 procent, afhankelijk van bodemkarakteristieken zoals de pH, de samenstelling van de organische stof en de activiteit van het bodemleven. Wij meten die en maken op basis daarvan een zo goed mogelijke inschatting van het werkelijke afbraakpercentage per perceel.'
Ook een intensief gebruik van de grond kan bijdragen aan een snellere afbraak. Wat de nieuwe trend naar minimale grondbewerking zal gaan betekenen, kan Reijneveld niet precies zeggen. 'Er komt minder zuurstof in de bodem, waardoor de afbraak minder snel gaat. Daar staat tegenover dat het organisch materiaal hoger in de bouwvoor blijft en het bodemleven actiever wordt. Uit Duitse cijfers leiden wij af dat er netto iets meer organische stof wordt opgebouwd.'
De aanvoerzijde van de balans is een optelsom van de gewasresten, groenbemesters, mest- en compostgiften en andere organische-stofbronnen. Omdat de afbraaksnelheid van de verschillende organische-stofbronnen verschilt, wordt hierbij gerekend met effectieve organische stof (e.o.s). Dat is een maat voor de hoeveelheid die een jaar na toediening nog over is.
Ene bron is andere niet
De organische-stofbalans is puur bedoeld om vinger aan de pols te houden; wordt er voldoende aangevoerd? Het houdt geen rekening met de aard van het materiaal. Voor een uitgekiend organische-stofbeheer zal een teler zich ook de vraag moeten stellen: ligt de nadruk op het handhaven of verhogen van het organische-stofgehalte of gaat het erom de nutriëntenlevering van de grond te verhogen? In het eerste geval is de juiste aanpak om zoveel mogelijk stabiele organische stof (bijvoorbeeld compost) aan te voeren. Op sterk mineraliserende gronden zoals in Flevoland is dat bijvoorbeeld een voor de hand liggende strategie. Stabiel materiaal helpt de bodem bij het vasthouden van nutriënten zoals kalium, magnesium en calcium, maar ook vocht. Ook is het van invloed op de structuur.
In het andere geval is er behoefte aan stikstofrijke organische stof, zoals dierlijke mest. Gemakkelijk afbreekbare organische stof levert gedurende het groeiseizoen stikstof, fosfaat en zwavel en houdt daarmee de bodemvruchtbaarheid op peil.
Wie het helemaal goed wil doen, moet ook zaken als ziektewerendheid in de bodem, het effect op de structuur en de positieve effecten van te velde staande groenbemesters meewegen. Een classificatiesysteem hiervoor bestaat nog niet. Vanuit het Productschap Akkerbouw wordt er gewerkt aan het opzetten van onderzoek waarmee de kwaliteit van de verschillende organische-stofbronnen in kaart kan worden gebracht.
Aanvoer op peil houden
Bijgaand kaartje laat zien hoeveel organische stof telers moeten aanvoeren om het organische-stofgehalte van hun grond op peil te houden. In de rode gebieden is dat meer dan 3.000 kg. Met de gewasresten ervan af, blijft hier ruim de helft tot tweederde van over. Omdat het lastig is om dergelijke hoeveelheden bij elkaar te sprokkelen, zullen deze telers door de bank genomen achteruitboeren. Op de Drentse dalgronden is dat niet zo erg. Daar zijn de gehaltes erg hoog. In het rivierengebied of Flevoland is de organische stof echter hard nodig voor de bewerkbaarheid.
Bron: Blgg AgroXpertus
Bronnen van organische stof
Het aanvoeren van organische stof kan op verschillende manieren: via gewasresten, groenbemesters of het opbrengen van mest, compost of andere reststromen. Het soort materiaal bepaalt de bijdrage aan het op peil houden van het organische-stofgehalte. Een verse bladrammenas verteert veel sneller dan houtig of gecomposteerd materiaal. Om hier enigszins grip op te houden wordt er gewerkt met het begrip 'effectieve organische stof' (e.o.s.). Dat is de hoeveelheid organische stof die een jaar na toediening nog terug te vinden is in de bodem. Hieronder staan voor een aantal bronnen de hoeveelheden vermeld.
Wortel- en stoppelresten (kg/ha)
Tarwe 1.640
Tarwe+stro 2.630
Zomergerst 1.310
Gerst+stro 1.940
Consumptieaardappelen 875
Suikerbieten (incl. kop/blad/resten) 1.275
Zaaiuien 300
Winterpeen 700
Graszaad 2.300
Cichorei 700
Groenbemesters* (in de stoppel, kg/ha)
Bladrammenas 850
Gele mosterd 850
Phacelia 850
Italiaans raaigras 1.080**
Mest en compost (kg/ton)
Rundveedrijfmest 33
Varkensdrijfmest 20
Vaste kippenmest 143
* uitgaande van een goed geslaagde groenbemester
**onder dekvrucht 1.255 kg
Bron: Blgg AgroXpertus
Organische-stofbalans
Voorbeeldberekening van een akkerbouwbedrijf op zware klei met 3,3 procent organische stof (o.s.). De gewassen hebben een gelijk aandeel in het bouwplan.
Bouwplan: aanvoer via gewasresten (kg e.o.s./ha)
- Consumptieaardappelen 875
- Suikerbieten 1.275
- Wintertarwe 1.640 (stro wordt afgevoerd)
- Graszaad 2.300
Gemiddeld per jaar 1.525
De totale hoeveelheid organische stof in de bouwvoor is berekend op 94.875 kg o.s. De jaarlijkse afbraak bedraagt 3,1 procent. Dat is een hoeveelheid van 2.950 kg per jaar.
De balans wordt hiermee 2.950 – 1.525 = 1.425 kg negatief. Deze hoeveelheid zal dus extra moeten worden aangevoerd om het organische-stofgehalte in de grond op peil te houden.
Gaat het om bouwland met een hoge fosfaattoestand, dan mag deze boer 50 kg P2O5 per hectare aanvoeren. Gebruikt hij hiervoor varkensmest, dan mag hij bij een gehalte van 4,1 kg P per ton slechts 12 kuub op een hectare brengen. In een kuub zit 20 kg effectieve o.s. In totaal voert hij dus maar 240 kg aan.
Het verhakselen en laten liggen van stro zet meer zoden aan de dijk. Dat levert ongeveer 1.000 kg effectieve organische stof per hectare op. Gemiddeld per jaar is dat echter maar 250 kg.
Kiest hij voor een nateelt van bladrammenas of gele mosterd, dan komt er 850 kg effectieve o.s. per hectare bij. Wanneer hij dit op de helft van zijn areaal doet, dan komt er over de hele rotatie genomen 425 kg bij.
Neemt de teler alle genoemde maatregelen, dan komt hij uit op een aanvoer van 915 kg per jaar. Op de balans betekent dit nog steeds een tekort van 500 kg. Op termijn zal zijn organische-stofwaarde dus iets zakken.