Cijfers voor kenmerken bodemstructuur
'Telers en hun teeltbegeleiders zoeken naar meer informatie over structuur', zegt Arjan Reijneveld van Blgg. 'Een gebrek aan calcium bijvoorbeeld kan leiden tot structuurproblemen. Maar zit ergens op een perceel een structuurplek, dan kan dat veel meer oorzaken hebben. Er zit niets anders op dan alle mogelijke oorzaken onderzoeken en afvinken. Met de gegevens van aanvullende onderzoeken naar het calciumgehalte van kleigronden weet je of de oorzaak calciumgebrek is of niet.'
Hoeveelheid en verhouding
De verdichting van de grond kan worden gemeten aan het zogeheten kleihumuscomplex (CEC). Dit complex bindt onder meer de mineralen kalk of calcium (Ca), magnesium (Mg) en kalium (K).
De hoeveelheid én de onderlinge verhouding van deze elementen zegt iets over de structuur van de kleibodem. De mineralen zitten tussen de kleiplaatjes in de bodem. Kalium is een klein element. Zit er veel kalium tussen de kleiplaatjes, dan liggen die te dicht bij elkaar. Dat levert een moeilijk bewerkbare kleigrond op. Zit er veel calcium tussen de kleiplaatjes, dan is de afstand groter en is de grond luchtiger. Dat levert een betere structuur. Magnesium heeft ongeveer hetzelfde effect dan calcium, maar calcium is beter.
Optimale verhouding
'Uit literatuur weten we wat ongeveer de optimale verhouding tussen deze elementen is', zegt Reijneveld. Daarmee heeft het onderzoeksbedrijf een streeftraject vastgesteld. Op het uitslagformulier vindt de akkerbouwer een driehoek met op de drie verschillende assen het gehalte aan Ca, Mg en K.
Het streeftraject wordt daarop aangegeven als een groene cirkel. Met een zwarte punt wordt aangegeven hoe de verhouding tussen de elementen op het onderzochte perceel is. 'Hoe dichter bij de optimale cirkel, hoe gunstiger de uitgangssituatie voor het behoud van een goede bodemstructuur', zegt Reijneveld.
Wie structuurproblemen heeft door een minder optimale verhouding tussen de mineralen, kan maatregelen nemen. Is het Ca-gehalte in de grond te laag maar de pH hoog, dan kan de structuur verbeteren door gips (calciumsulfaat, CaSO4) toe te dienen. Bij een lage pH adviseert Blgg kalkmeststoffen te kiezen in plaats van mestsoorten met magnesium als drager.
Verkruimelbaarheid
Een tweede element in het bodemonderzoek is het onderzoek op verkruimelbaarheid. Daarvoor onderzoekt Blgg de binding tussen de gronddeeltjes. Is er geen binding, dan is de verkruimelbaarheid zeer goed. De verkruimelbaarheid is afhankelijk van de gehaltes aan lutum, kleideeltjes en koolzure kalk in de bodem. Dat zijn factoren die niet beïnvloed kunnen worden. Maar ook de pH en het organische stofgehalte hebben invloed. Op zandgrond zorgt organische stof voor een zekere mate van binding tussen de gronddeeltjes en dat is positief. Op kleigronden kan de binding tussen de deeltjes ook te sterk zijn. Dit resulteert in problemen met harde kluiten of versmerende grond. Hier zorgt organische stof voor verbetering van de verkruimelbaarheid door de grond ruller te maken.
Verkruimelen en verslempen
Verkruimelbaarheid en verslemping hangen nauw met elkaar samen. Verslemping is vooral problematisch op percelen met 10 tot 20 procent lutum. Als deze percelen een goed verkruimelbare grond hebben, is er weinig onderlinge binding tussen gronddeeltjes en is de kans op verslemping groter.
Bij verslemping scheiden de gronddeeltjes zich en verstoppen de fijnere deeltjes de poriën in de grond. Op het onderzoek krijgt verslemping een cijfer tussen 1 en 10. Grond met een waardering van 6 of hoger verslempt nauwelijks. Bij voldoende organische stof in de bodem komt verslemping minder vaak voor.
'Het klopt met wat ik in praktijk zie'
Harmannus Eising heeft in Lelystad een akkerbouwbedrijf op lichte grond. 'Deze varieert van 9 tot 15 procent afslibbaar en 1,6 tot 2 procent organische stof. Heel gemakkelijke grond, maar je kunt het ook snel kapot maken.'
Het bouwplan is intensief, met pootaardappelen, uien, tulpen, witlof en 1 op 8 gerst. Na het pootgoed, de tulpen en de gerst wordt een groenbemester geteeld.
Om de grond te sparen, heeft Eising zijn suikerquotum ingeleverd. De laatste zes, zeven jaar strooit Eising ook geregeld compost, die hij ophaalt bij een compostbedrijf in Lelystad, om de bodemvruchtbaarheid op peil te houden.
Bemestingsonderzoek
Afgelopen seizoen heeft de akkerbouwer een bemestingsonderzoek laten uitvoeren op een perceel en daarbij de grond ook laten onderzoeken op organische stofgehalte en de fysische bodemeigenschappen. 'Je moet inzicht hebben in de bemestingstoestand en in de zwaarte van de grond', zegt de akkerbouwer.
Eising hoopte dat het onderzoek bovendien zou uitwijzen dat hij de witlof het komend jaar niet veel hoeft te bemesten. 'Witlof heeft maar weinig stikstof nodig, daarnaast alleen sporenelementen en die zitten ook in compost. Als daardoor de bodemvoorraad op peil is, hoef ik het niet meer apart bij te strooien.'
Bodem steeds belangrijker
Volgens Eising wordt de bodem steeds belangrijker. 'Als boer moet je je grond goed kennen om de goede beslissingen te nemen, bijvoorbeeld voor je rassenkeuze en gewassenkeuze. Met het extra onderzoek kreeg ik veel informatie voor relatief weinig extra geld. Dat komt doordat het aanvullende onderzoek aan hetzelfde grondmonster plaatsvindt.'
Cijfers onderzoek geen verrassing
De cijfers van de onderzoeksuitslag zijn op zich geen verrassing voor hem. 'Het klopt met wat ik in de praktijk zie.'
Met de verdichting zit het op het perceel van Eising goed. In de CEC-driehoek staat met een zwarte punt aangegeven hoe de situatie voor het bemonsterde perceel is. Die punt staat op de grens van optimale en goede structuur. De randvoorwaarden zijn dus goed. Maar ook in het veld ervaart de akkerbouwer geen problemen. 'Aan de structuur mankeert niets.'
Slempgevoeligheid geeft wel problemen
Waarvan hij in de praktijk wel problemen ondervindt, is de slempgevoeligheid. De uitslag van het bodemonderzoek geeft een cijfer 4,6 voor verslemping en dat is slecht, vindt Eising. Op het onderzoeksformulier staat het omschreven als 'vrij laag'.
Voor de verkruimeling krijgt de grond een 9 terwijl het streeftraject 6 tot 8 is.
Deze cijfers bevestigen de ervaringen van Eising dat de grond snel verslempt en dat kluiten gemakkelijk uit elkaar vallen. Bij het zaaiklaar maken van het land moet hij daar terdege rekening mee houden. 'Op het uienland en op het bietenland moeten kluiten liggen', zegt hij. 'Als de grond niet grof genoeg blijft liggen, is een flinke regenbui in de week na het zaaien erg riskant. En is het na het zaaien een week mooi weer, ach, dan is het leed snel geleden.'
Tekst: Harma Drenth
Beeld: Gerard Burgers