Regels brandstofopslag wettelijk aangepast
- Alle tanks die voor 1 januari 1996 zijn geïnstalleerd en geen mangat of inspectieopening hebben, moeten voor 1 juni 2011 buiten gebruik zijn gesteld.
- Alle tanks die vanaf 1996 zijn geïnstalleerd, moeten vijftien jaar na installatie een tankinstallatiecertificaat verdienen. Vanaf 1996 kregen tanks standaard een mangat en kon vrijblijvend gekozen worden voor een installatiecertificaat.
- Alle tanks die voor 2000 zijn aangeschaft, moeten na vijftien jaar zijn voorzien van een tankcertificaat en een installatiecertificaat en dus uiterlijk voor 1 januari 2015 gecertificeerd zijn.
- Alle tanks jonger dan tien jaar moeten elke vijftien jaar een nieuw installatiecertificaat krijgen. Een tankcertificaat hebben deze opslagtanks meestal al.
De regelgeving rondom opslag van brandstoffen staat nauwkeurig omschreven in PGS30 (publicatiereeks gevaarlijke stoffen) en is opgesteld door de adviesraad gevaarlijke stoffen (AGS). De PGS-regelgeving volgt de oude CPR (Commissie van Preventie van Rampen)-regelgeving op en is een richtlijn. PGS30 is inhoudelijk niet veranderd ten opzichte van de CPR-regelgeving.
Installatiecertificaat
Bij aanschaf van een nieuwe opslagtank is het niet alleen belangrijk om een certificaat van de tank te hebben. Het zogenoemde tankcertificaat vermeldt dat de tank voldoet aan de eisen waaraan brandstoftanks moeten voldoen. Een deel van het installatiecertificaat is het tankcertificaat, een ander deel van het installatiecertificaat is de aansluiting (plaatsing) van de tank. Een gecertificeerd persoon moet de tank plaatsen en werkend afleveren. Het bedrijf dat de certificering regelt, dient volgens de beoordelingsrichtlijn (BRL-K903) te werken. Het certificaat wordt afgegeven als de tank aan de volgende eisen voldoet:
- de tank moet op een verharde ondergrond staan
- de tank moet voorzien zijn van een aanrijdbeveiliging
- er moet een brandblusser zijn
- er moet een tekening/schets van de locatie zijn
- er moet afschotcontrole zijn
- er moet een melding aan bevoegd gezag zijn.
Ook moeten absorptiekorrels en een afvalbak in de buurt van de tank staan. Een logboek is gewenst. Met een ladder is de tank makkelijker te vullen. Vooral bij grotere tanks is de vulopening soms lastig bereikbaar.
Vloeistofdicht
Bedrijven die meer dan 25.000 liter brandstof per jaar gebruiken, vallen onder grootverbruikers. Bij grootverbruik dient de verharding vloeistofdicht te zijn. Als de tank in een schuur geplaatst wordt, moet de tank 60 minuten brandwerend zijn en de ontluchtingspijp buiten de schuur uitmonden. Ondergrondse plaatsing van de tank is voor landbouwbedrijven zeer onaantrekkelijk gemaakt, mede omdat inspectie en leidingen lastig bereikbaar zijn. Praktische uitvoering is dus ook kostbaar ten opzichte van de nood.
Introductiekeuring
Wie een bestaande tank wil certificeren met een installatiecertificaat kan dat ook met de zogenoemde introductiekeuring of entreekeuring doen. De tank moet dan eerst volledig leeg zijn. Een gecertificeerd bedrijf reinigt de tank en voert de restvloeistof af. Het afzuigen van de restvloeistof en reinigen van de tank gebeurt meestal gelijktijdig. Een gecertificeerd bedrijf (volgens BRL-K903) controleert de tank in- en uitwendig op roestvorming en schade. Vervolgens gelden de richtlijnen volgens het installatiecertificaat, waaraan nieuwe tanks ook moeten voldoen.
Productie
In de afgelopen jaren zijn veel nieuwe tanks verkocht. In de meeste gevallen met een installatiecertificaat. Voor de bedrijven die nog geen installatiecertificaat hebben, is het aan te raden dit certificaat alsnog aan te schaffen. Leveranciers van brandstofopslagtanks schatten dat zo'n 30 tot 50 procent van de landbouwbedrijven een installatiecertificaat heeft. De leverancier van de tank of een oliehandelaar kan hiervoor zorgen. Niet alleen landbouwbedrijven moeten voor 1 juni 2011 aan de PGS30-regelgeving voldoen, maar alle bedrijven met vloeibare aardolieopslag.
Grote vraag
De productie van de tanks blijft achter vanwege de grote vraag. Niet alleen landbouwbedrijven moeten aan de nieuwe regelgeving voldoen, maar ook huishoudens met afgewerkte olie en pompstations vallen onder dezelfde regelgeving. Bij aankoop van een nieuwe tank moet de oude gesaneerd worden. Dat betekent dat de tank eerst gereinigd wordt. Daarna moet een gecertificeerd bedrijf de tank afvoeren. Belangrijk is dat er een saneringscertificaat wordt afgegeven bij het afvoeren van de tank. Zonder dit certificaat riskeert de eigenaar van de tank een fikse boete, die kan oplopen tot 1.800 euro.
De meeste landbouwbedrijven schaffen een tank tussen de 1.000 tot 5.000 liter aan. De stalen variant wint het hierbij van de kunststoftank, omdat een kunststoftank minimaal 5 meter van een gebouw verwijderd moet zijn.
Tankcertificaat
Bij aanschaf van een nieuwe tank zit automatisch een tankcertificaat. Pas wanneer de tank geplaatst is en - wederom - gecontroleerd is, krijgt de gebruiker er een installatiecertificaat bij.
De tank moet zijn voorzien van: antihevelklep, antihevelvoorziening, vulpuntbak, overvulbeveiliging, ontluchtingspijp met vlamkerend rooster, afschot, afgeperste tank, brandstofleidingen en Kiwa-certificaat. Een aantal van deze punten wordt met de installatiecertificering opnieuw gecontroleerd.
Opslag van AdBlue
Ook opslag van AdBlue is gebonden aan regels. Het valt niet onder regelgeving van vloeibare brandstoffen, maar de IBC (Intermediate Bulk Container), waarin AdBlue meestal afgeleverd wordt, moet wel gecertificeerd zijn. Alle IBC's moeten zijn voorzien van een tankcertificaat. Een installatiecertificaat is niet van toepassing. Het tankcertificaat is achttien maanden geldig, waarna het tankje wederom gekeurd moet worden. Hierbij geldt de UN-keuring, een vervoerskeuring. Als de IBC aangevuld wordt en dus dienst doet als stationaire opslag, dan dient deze na twee jaar en zes maanden een Kiwa-keuring te ondergaan.
Opslag van AdBlue kan in grote opslagtanks. De meeste landbouwers gebruiken een gestandaardiseerde methode met IBC's van 1.000 liter. Een los pompje kan eenvoudig aan de IBC worden gehangen en vervolgens aansluiten op een uitloop. Hierbij zijn de uitlopen verzegeld om de verhoudingen van AdBlue te behouden. Als het vat leeg is, wordt de pomp op een ander vat gehangen en neemt de leverancier de IBC in.
AdBlue heeft 32 procent ureum
AdBlue is een ureumoplossing. In AdBlue zit altijd 32 procent ureum in gedemineraliseerd water. Als de verhouding anders is, is het geen AdBlue meer. De stikstofverbindingen in ureum hebben de eigenschap om bij een lage temperatuur klonterig te worden. Het bevriest bij een temperatuur van -11 graden. Als de ureum klonterig is, is de kans groot op verstopping in de leidingen of in het opvoerpompje van het SCR (selective catalyc reduction) -systeem. Bij temperaturen boven de 60 graden gaat AdBlue verdampen. Vanaf 80 graden ontstaan giftige ammoniakdampen.
Tekst: Robert Sleutel